De gebeurtenissen die zich afspeelden in de periode juni 1944 tot en met juni 1945 in de buurt van het Oost-Javaanse Dampit, vormen een specifieke geschiedenis van Indo’s buiten de kampen. Dieptepunt in deze tragische geschiedenis is dat begin juni 1945 14 onschuldige Indische jongens door de Japanners zijn geëxecuteerd wegens vermeende ondermijnende activiteiten. IndischHistorisch.nl heeft het verhaal van tijdgenoot/ex-Dampitter Alex Sikken (81) mogen optekenen. Dat deze geschiedenis niet verborgen is gebleven en zal voortleven in de herinnering, is te danken aan Stichting Strafkamp Dampit. Eerder ontvingen we van Martin Berghuis zijn relaas, dat in 2001 is opgenomen in een bundel met verhalen van de overlevende ex-Dampitters.
Het strafkamp Dampit werd in 1944 op Oost-Java door de Japanse bezetter ingericht voor Indo-jongens van 15 tot 18 jaar. Uit dit kamp waren er rond 1990 nog 60 tot 80 overlevenden bekend. Een aantal van hen heeft in 1995 de Stichting Strafkamp Dampit opgericht. Als eerste doel werd gesteld eerst de historische feiten te achterhalen om vervolgens de affaire een plaats te geven in de geschiedenis van bezet Indië. Historica Julika Vermolen ontving hiertoe de opdracht en dat resulteerde in 1999 in het boek De Dampit-affaire. Een vergeten drama in Oost-Java tijdens de Japanse bezetting (1999).
Het tweede doel van de stichting was fondsenwerving voor een gedenkteken voor de slachtoffers uit strafkamp Dampit. Het monument kwam er en werd op vrijdag 19 oktober 2001 op het terrein van militair tehuis Bronbeek in Arnhem, onthuld door een familielid van de in het kamp Dampit terechtgestelde Bert Oosthout. Het ontwerp is van Rudi Augustinus; hij creëerde een sculptuur op een granieten zuil. Op de zuil vermelden twee bronzen plaquettes het opschrift: ” Strafkamp Dampit 1944-1945 – Ter nagedachtenis aan alle getroffenen van de Dampit-affaire “.
Groeiende Japanse druk op Indo’s vanaf 1943
Zoals bekend is een groot deel van de Indo’s buiten de Japanse interneringskampen gebleven. Voor velen van hen heeft dat niet automatisch een betere situatie betekend dan in de kampen. Een aanzienlijk deel van de Indische gemeenschap raakte in armoedige levensomstandigheden. Het werk was overgenomen door Indonesiërs, lonen die voorheen door de Indische overheid en bedrijven werden betaald, waren weggevallen en de greep van de Japanners werd steeds beter voelbaar. Het Japanse beleid beoogde de Indo’s als mede-Aziaten mee te krijgen in hun streven naar de Groot Aziatische Welvaartssfeer. Naarmate de oorlog voortging voerden de Japanners de druk op de Indo’s op. Ze hadden daartoe het Kantor Oeroesan Peranakan (KOP) opgericht in juli 1943. De bezetter eiste meer arbeidsinzet en voedsel als bijdrage aan de oorlogvoering. In 1943 moesten Indo’s zich opnieuw laten registreren en laten indelen in een systeem gebaseerd op de mate van gemengde afkomst. Ook moesten de Indo’s zich beschouwen als peranakan (kinderen van het land) en niet als Belanda-Indo. Het Europese element moest geheel worden uitgewist.
Het slechtere verloop van de oorlog dwong de Japanners in 1944 meer inzet te eisen van de bevolking. Jonge Indo’s werd dringend verzocht mee te doen met de Djawa Hokokai (Organisatie voor Dienstbaarheid aan Java). De aanmeldingen waren zeer klein, een eventuele strijd tegen de Geallieerden bij een inval zagen de jonge Indo’s niet zitten. Opmerkelijk is dat de bezetter lange tijd alleen het middel van de overtuiging en propaganda wilde gebruiken, geen harde dwangmiddelen. In de loop van 1944 veranderde dat met verplichte tewerkstellingen in werk- en trainingskampen, met name in Oost-Java. Deze inzet vond plaats onder de noemer latihan (oefening).
Ondanks de opgevoerde druk van Japanse zijde en de daarmee samenhangende ontberingen, zijn de Japanners er niet in geslaagd de Indo’s te laten opgaan in de Indonesische bevolking. Door min of meer passief verzet bleven de Indo’s hun Europese identiteit behouden.
Malang onder Japanse bezetting
Malang en omgeving hadden zich vóór de oorlog ontwikkeld tot een welvarend gebied. De bodem leverde een grote productie op van rubber, cacao, koffie, suiker, kapok en groenten. Anders dan normaal waren hier nogal wat planters van Indische afkomst. Malang was ook een bestuurlijk centrum en garnizoensplaats. De stad had in de loop van de twintigste eeuw een herkenbaar Europees karakter ontwikkeld. Het koele klimaat op grotere hoogte was aantrekkelijk voor Europeanen en economische activiteiten.
Tijdens de bezetting maakten de Japanners de stad tot een belangrijke militaire plaats. Naar schatting waren er meer dan 3000 militairen gelegerd. De militaire politie Kenpeitai had het hoofdkwartier in de Christelijke MULO-school aan de Smeroestraat. Uit Japanse bronnen is naar voren gekomen dat de Kenpeitai in Malang een afwijkende opdracht had, vergeleken met in andere regio’s. Dat had te maken met de Japanse verwachting dat geallieerde landingen op Java op de zuidoostkust zouden kunnen plaatsvinden. Een optimale verdediging betekende dat in ieder geval de streek rond Malang gezuiverd moest zijn van ondermijnende activiteiten. Het bergachtig gebied was zeer geschikt voor guerilla. De relatief grote Europese bevolking, van wie de meeste Indo’s nog eens buiten de kampen waren gebleven vormde in Japanse ogen een extra veiligheidsrisico. Dit verklaart waarom de Kenpeitai erg actief was in opsporing en vervolging. In de beginperiode van de bezetting was er inderdaad ook aanleiding voor scherpe opsporing omdat er daadwerkelijke verzetsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Waaraan Indo-Europeanen hebben meegedaan! Er was een groep rond ir. A.G. Koops Dekker, overste J. Steyn van Hensbroek en E. Trouerbach. Contacten zouden er geweest zijn met de grote verzetsgroep van kapitein W.A. Meelhuyzen in Soerabaja. Deze groepen zijn in 1942 en 1943 opgespoord en uitgeschakeld door de Japanners.
Deze achtergrond verklaart het enorme Japanse wantrouwen jegens de Indo’s.
Verplichte arbeid voor Indische jongens
Onder het mom van de gezamenlijke opbouw van een nieuwe Javaanse samenleving en bescherming ervan, werden Indische jongens van 15 tot 25 jaar vanaf juni 1944 verplicht tewerkgesteld. Dat zou gebeuren in de vorm van latihan of oefeningen in ondernemingen. Deze bevonden zich in Telogosari, Lawang en op de onderneming Soember Gesing nabij de desa Dampit. In totaal zijn er zes latihan geweest (waarvan 4 in Soember Gesing) in de periode juni tot en met december 1944. De vier latihan waren die van 15 september, 3, 19 en 30 oktober. De groep van de latihan van 19 oktober werd verdeeld over vier groepen, genummerd naar Japanse telling: Dai-It (1), Dai-Ni (2), Dai-San (3) en Dai-Jong (4). Het totaal aantal jongens was ongeveer 250-300. Het vervoer ging per stoomtrein vanaf Malang en eindigde in Dampit. Vandaar was het nog zeven kilometer te voet naar Soember Gesing. Daar aangekomen moesten ze zich kaal laten knippen en werden ze verspreid over twee loodsen. In één loods zaten drie groepen en in het andere de laatst aangekomen groep. De werkzaamheden bestonden uit houthakken en men moest verplicht minimaal één kubieke meter per dag halen. De omstandigheden waren aanvankelijk redelijk, maar verslechterden snel vanaf de tweede lichting, Dai-Ni. Het was in de loodsen heet, er was veel stank door te weinig “toiletten”(tonnen) en daardoor overlopen van de tonnen. De regels werden strenger, het voedsel en water schaarser en de hygiëne ging zienderogen achteruit. Diarree en dysenterie , ondervoeding en uitputting heersten; medicijnen waren er niet. De kampleiding begon meer en strengere straffen uit te delen voor veelal vermeende overtredingen. Het kamp werd meer een strafkamp dan een werkkamp. In de vierde groep Dai-Jong moet de rol van een Europese voorman, L.A. Raas of Raes worden genoemd, zoon van een KNIL-onderofficier. Zijn optreden was hard en hij kreeg de bijnaam “de beul”. Na de oorlog is hij veroordeeld tot gevangenisstraf.
De gedwongen werkzaamheden op Soember Gesing hielden op per 21 december 1944. De reden hiervoor is niet duidelijk. De uitgeputte en zieke jongens gingen eerst per ossenkar naar Dampit en vervolgens met de stoomtrein naar huis of sommigen naar het ziekenhuis in Malang.
De Dampit-affaire: de executie van 13 Indische jongens
Het toenemende wantrouwen van de Japanners, waarschijnlijk nog eens versterkt door irritatie en frustratie over de onwilligheid van de Indo’s, leidde tot meer beschuldigingen van illegale activiteiten en het oppakken van jonge Indische verdachten. Dat ging gepaard met harde verhoren, al dan niet met martelingen, en uiteindelijk gevangenisstraffen variërend van zeven jaar tot levenslang. In 13 gevallen hebben daadwerkelijk executies plaatsgevonden.
Op 17 oktober 1944 hield de Politieke Inlichtingendienst (PID) ’s morgensvroeg een razzia in Malang en pakte een groot aantal Indische jongens op. Ze werden ervan beschuldigd lichtsignalen te hebben gegeven aan overvliegende geallieerde vliegtuigen. Ook werden ze ervan verdacht een verzetsorganisatie te vormen. Opmerkelijk is dat er onder de gearresteerden nogal al wat jongens van de september-latihan zaten. Maar er waren ook andere jongens uit Malang opgepakt. Onder hen Benny van Dam, in wie de Japanners de leiding van een verzetsgroep zagen. De gevangenen kwamen terecht in de Lowokwaroe-gevangenis. De schaarse, beschikbare bronnen kunnen niet verklaren wat de precieze aanleidin tot de razzia is geweest. Historica Julika Vermolen dat een tweetal branden, beide in loodsen op het terrein Soember Gesing, aanleiding zijn geweest. Deze branden waren ten tijde van een luchtalarm, wat de Japanners helemaal deed vermoeden dat ze bedoeld waren als signalen aan geallieerde vliegtuigen.
De opgepakte jongens werden gemarteld tijdens de verhoren. Over de duur hiervan is weinig zeker: weken, maanden? Zeker is dat zes jongens zijn bezweken tijdens of als gevolg van de verhoren. Hun namen: Jan Alexander Bekker, Rinus Eisbergen, Johnny de Groen, Theresius Willem Jacobus Liefheid, Hermanus Jacobus (Jopie) Mondt en Rudolf Ferdinand Hendrik (Hans) Nicolai.
Pas op 4 juni 1945 werd de groep van vijftig arrestanten voorgeleid aan de krijgsraad in het gebouw van de Landraad in de Wilhelminastraat. Ze hadden vooraf afgesproken alles te ontkennen waarvan ze werden beschuldigd. In de Lowokwaroe-gevangenis moesten ze wachten op het verloop na de veroordeling. Van een lijst werden namen genoemd, waarna een dertiental jongens geblindeerd werd afgevoerd in een vrachtwagen, samen met zeventien Javanen, Chinezen en Ambonnezen. Later werd duidelijk dat de dertien zijn geëxecuteerd door onthoofding, waarschijnlijk in de Lowokwaroegevangenis. Julika Vermolen constateerde tijdens haar onderzoek onduidelijkheden zoals de vraag waarom een krijgsraad de zaak heeft behandeld en niet de strafrechter. Het lijkt erop dat de Japanners er een majeure veiligheidszaak van hebben gemaakt. Begrijpelijk gezien het slechte verloop van de oorlog en de dreiging van een geallieerde aanval op Java.
De stoffelijke overschotten van de dertien jongens zijn in een massagraf terechtgekomen, dat pas ver na de oorlog is gevonden in Poedjon. In april 1951 heeft bijzetting plaatsgevonden op de erebegraafplaats Kembang Kuning in Surabaya.
De namen van de dertien geëxecuteerde Indische jongens:
Max Bodaan
Benny van Dam
Rudy van Drongelen
Walter van Ham
John Hedrich von Wiederhold
Pieter Jeekel
Boy Kitzmann
Frans Ligtenberg
Teddy Monfils
Bert Oosthout
Alex Patty
Carli de Roy van Zuydewijn
Pim Vogelpoel
Bronvermelding
De informatie is ontleend aan het boek van Julika Vermolen: De Dampit-affaire. Een vergeten drama in Oost-Java tijdens de Japanse bezetting, Amsterdam 1999.
Literatuur
Martin Berghuis, eigen verhaal opgenomen in de bundel (pagina’s 82-86): Malangse Jeugdherinneringen van voor- tijdens- en na de Japanse bezetting. Verzameld en uitgegeven door de Stichting Strafkamp Dampit – Een bundel van 200 pagina’s.
met persoonlijke herinneringen, gedichten, geïllustreerd.
Willy Croese, Sajoer gendjer eten. Malang, 17 oktober 1944. Indische jongens in Japanse gevangenschap. Opgeschreve door zijn dochter Tineke, Spijkenisse 2006. Uitgever: Malpertuis Editions. ISBN 9080757748.
B.R. Immerzeel en F. van Esch (red.), Verzet in Nederlands-Indië tegen de Japanse bezetting, 1942-1945, Den Haag 1993. Uitgever: SDU. ISBN 9012068479.
Julika Vermolen, De Dampit-affaire. Een vergeten drama in Oost-Java tijdens de Japanse bezetting, Amsterdam 1999. Uitgever: De Bataafsche Leeuw. ISBN 9067075086.
Ik ben een van de Dampit jongens en zou graag willen weten wie er nog is. De meesten van ons waren ongeveer mijn leeftijd(86).
Is de stichting nog actief? Ik woon al 53 jaar in California en zou graag per email contact willen hebben met een van de Dampit jongens.
Martin Berghuis
30984 Sierra Drive
Exeter, CA 93221
berghuis.martin@gmail.com
Geachte heer Berrghuis,
Ik zoek voor u uit of de stichting nog actief is. Hopelijk kan ik u gauw het antwoord geven.
Met vriendelijke groet,
Humphrey de la Croix
Hoofdredacteur http://www.indischhistorisch.nl
Pieter Jeekel is hoogstwaarschijnlijk mijn oom. Ik zoek nog naar bevestiging. Kunt u misschien achterhalen wat zijn geboortedatum is? (Ben in het bezit van een foto van mijn oom, maar beschik niet over zijn persoonsgegevens.) Heb ook contact proberen te leggen met Julika Vermolen en Martin Berghuis.
Met vriendelijke groet,
Saskia Rossi
Beste Saskia,
We hebben eerder al even contact met elkaar gehad over je oom Pieter Jeekel welke de 2e zoon is uit een 4e huw/relatie van Marinus Alexander Jacobus Jeekel met Nio Tjio Koen. Geboren in 1926, vermoedelijk te Bandoeng, Java. Net als zijn oudere broer Marinus Alexander Jacobus Jeekel geb.1925 te Bandoeng, Java. Overl: 33j leeftijd op 02-08-1958 te Leiden, Koninklijke Marine Korporaal ZiekenVerpleger van beroep. Zijn jongere broer Edwin Jeekel (geb.1928) is ons weinig van bekend.
We hebben alles wat we tot nu toe van Pieter Jeekel hebben kunnen vinden op de website van OGS ” Het verhaal bewaard” geplaatst bij zijn foto. Daarbij ook een linkje naar zijn oudere halfbroer Carel Lodewijk Jacobus Jeekel geb. 20-05-1910 te Magelang uit het eerste huw/relatie met Satinah. Carel en Pieter delen dezelfde vader. ( Tak D)
Ook voor diegene welke nabestaanden zijn van de geëxecuteerde jonge jongens is via “Het verhaal bewaard ” van OGS de kampen en/of gevangenis beschreven waar zij werden vastgehouden. Aanvullende informatie zal nog volgen mocht deze worden gevonden, het onderzoek loopt nog naar Pieter Jeekel. OGS: http://www.hetverhaalbewaard.nl/persoon/71062/pieter-jeekel/
Met een hartelijke groet
Sijtje en Nanna Jeekel
(Tak C)
Beste Sijtje en Nanna,
Hartelijk dank voor het delen van de informatie. Misschien dat anderen die dit lezen meer gegevens kunnen verschaffen omtrent (de geboortedatum van) Pieter en omtrent een andere broer van hem, L.C.A. (Leonard) Jeekel, geb. op 28-09-1914.
Met vriendelijke groet,
Saskia Rossi
Edwin Jeekel is mijn vader. Hij heeft veel meegemaakt vroeger. Helaas is hij in 2003 overleden. Indrukwekkend verhaal!
De kampbeul heette Raes (niet Raas). Nederlandse vader, Indische (= Indo-Europese) moeder. Gegevens bij ons bekend.
Hermanus Jacobus (Jopie) Mondt is mijn half-broer (andere moeder zelfde vader)
Mijn naam is ook Hermanus Jacobus Mondt. Heb geprobeerd om in Indonesie gegevens te achterhalen. Is niet gelukt. Slechts de Dampit affaire en het monument zijn de enige gegevens die ik van mijn broer heb.