Humphrey de la Croix
Inleiding
De banden tussen de Nederlanden met Indonesië zijn aan het einde van de zestiende eeuw begonnen met de intrede van de Republiek der Verenigde Nederlanden in de Indonesische archipel. De stadhouders van het huis van Oranje en Nassau die de plaats innamen van voorheen de Spaanse koning, waren de voorvaderen van de hedendaagse koninklijke familie Oranje Nassau.
Zonder nu een discussie te willen beginnen of dat inderdaad zo is, kan worden gesteld dat de Oranjes van begin af aan een bindend symbool zijn geweest voor de meeste Nederlanders. Dat is niet anders geweest in voormalig Nederlands-Indië. Voor de miljoenen onderdanen van de kolonie was de koning of de koningin het hoogste soevereine gezag. Dat gold voor zowel de “gewone” (Indo-)Europeanen en inheemse volken als voor hun vorstenhuizen en overige adel. Historisch gegroeid is dat bevolkingsgroepen als de Molukkers of Menadonezen zich extra verbonden voelden met Nederland en het koningshuis.
Opvallend aan de activiteiten onder de vlag van de Maand van de Geschiedenis, is dat de koloniale dimensie alleen te vinden is in het programma ‘De week van de koloniale geschiedenis’ van Militair Tehuis en het Museum Bronbeek. Maar dat is niet verrassend vanwege de vanzelfsprekendheid waarmee dat van Bronbeek mag worden verwacht.
Je zou onderhand er zeker van mogen zijn dat de koloniale geschiedenis altijd integraal wordt “meegenomen”, ongeacht het thema. Het zal dan ook niet erg verrassen wanneer ergens in de nabije toekomst Indië, Suriname en de Antillen toch als apart thema (bijvoorbeeld onder een fantasieloze titel ‘Nederland overzee’) wordt verkozen. Dan is er nog steeds de Nederlandse geschiedenis en daarnaast die van de koloniën. Als je dit mechanisme consequent doortrekt, zou op enig moment ook bijvoorbeeld de geschiedenis van Limburg apart worden behandeld.
Genoeg kritiek nu. Als consequentie daarvan moeten we het thema Vorst en volk een Indische inkleuring geven. We zullen naast tekst oud film- en fotografisch materiaal laten “spreken”.
Het bestuur over het koninkrijk in het Verre Oosten
In de tijd van Willem I en II waren zij de soevereine bestuurders maar feitelijke taken werden in de kolonie geregeld. Vooral “koning-koopman” Willem I bemoeide zich met Indië. De door hem opgerichte Nederlandse Handels Maatschappij (een verre voorloper van de ABN AMRO Bank) was bedoeld om de inkomsten uit de kolonie te vergroten. Daarom liet hij in zijn regeerperiode grote infrastructurele werken aanleggen. Daaronder de Grote Postweg die van het westen en het oosten van Java met elkaar verbond. Zijn hoogste vertegenwoordiger ter plekke was gouverneur-generaal maarschalk Herman Willem Daendels (1762-1818) naar wie de Grote Postweg vaak officieus is genoemd.
Aan de top van het bestuur in de kolonie zélf stond dus de gouverneur-generaal die in Batavia aan het Koningsplein zetelde, die de hoogste gezagsdrager was. Hij was de plaatsvervanger van de koning en werd daarom vaak officieus de onderkoning genoemd. Van een constitutioneel democratisch bestuur zoals dat sinds 1848 in Nederland bestaat, was ten tijde van Willem I nog geen sprake. Eerder van een soort verlicht autocratische staatsvorm in de persoon van de gouverneur-generaal. Hij regeerde samen met de Raad van Indië, een soort kabinet. Pas in 1916 kwam er met de Volksraad een orgaan waarin vertegenwoordigers uit meerdere bevolkingsgroepen zitting hadden. Zij werden deels benoemd door het Gouvernement en deels gekozen. De Volksraad was geen parlement in de zin van een democratisch gefundeerde institutie, eerder een adviserend orgaan.
De bestuurders van de kolonie hadden door o.a de tijdelijke aanstelling en omdat ze van verschillende komaf waren niet de charismatische uitstraling, de symboolfunctie of de bindende kracht van een koningshuis. Gouverneur-generaal en Raad van Indië vormden een soort ambtelijke bestuurders van wie men wist dat ze de baas waren. Voor de “echte” Nederlanders of totoks was er in het verre vaderland het Huis van Oranje als een gemeenschappelijk symbool zodat ze wisten tot welke gemeenschap ze hoorden. Indo-Europeanen zijn te beschouwen als een groep voor wie de identiteit en het gemeenschapsgevoel (juridisch) zijn gecreëerd, waardoor ze tot de Europese gemeenschap mochten behoren. Al vrij snel na het ontstaan van het Koninkrijk hebben zij aan de soevereine vorst van het Huis van Oranje Nassau hun grote loyaliteit betoond.
Tegen het eind van de negentiende eeuw heeft de aanhankelijkheid aan de Oranjes nog een extra stimulans gekregen. In het bijzonder de opvolgster van Willem III, koningin-regentesse Emma, heeft moeite gedaan de Oranjes meer te profileren in de kolonie. Ook de inwoners van de archipel moesten weten dat ook zij volwaardig deel uitmaakten van het Koninkrijk en de warme belangstelling van hun vorstin mochten genieten.
Indische Nederlanders en de Oranjes
Bepaalde wetenschappers zien, bij met name Indo-Europeanen, de aanhankelijkheid aan de Oranjes als een invented tradition (bedachte traditie). Mogelijk dat de zich “verweesd” voelende Indo’s behoefte hadden aan een aansprekend symbool. Zij waren geen inheemsen die een oude traditionele band hadden met de lokale regenten, prinsen of koningen. Indo-Europeanen waren eigenlijk etnisch gezien nieuwkomers niet als resultaat van immigratie maar als gevolg van gemengde relaties. Het verre en voor de meesten onbekende vaderland, was een wereld op afstand die alleen uit de aardrijkskunde- en geschiedenislessen voor te stellen was. De persoon van de koning of liever gezegd de koningin voorzag in de behoefte aan een symbool dat tegelijkertijd menselijk was én bijzonder. Pracht en praal zijn associaties verbonden aan een soevereine vorst; deze aantrekkingskracht van een mooie sprookjeswereld voorziet in een behoefte onder brede lagen van een bevolking. De Indo-Europeanen die zich orienteerden op het Nederlandse konden dat niet met de inheemse hoven en kwamen vanzelf bij het Koninklijk Huis terecht. Veel of diepgaand is er niet onderzocht en gepubliceerd over specifiek de relatie van Indo-Europeanen met de Oranjes. Echte tegengeluiden als bijvoorbeeld een Indisch republikeins genootschap zijn hier niet aan te halen. Tot op de dag van vandaag zullen de meeste Indische Nederlanders zich verbonden voelen met het koningshuis of in ieder geval hen accepteren.
Festiviteiten in Indië
Met koningin-regentesse Emma (1858-1934) was er de eerste koninginnedag en die we zouden blijven hebben tot 2014. Vanaf dán zal er weer sinds de tijd van Willem III een koningsdag zijn ter ere van de zittende vorst. Over die koningsdagen en de koninginnedag voor Emma in de kolonie is niet veel terug te vinden. Wél over die in het tijdperk van Wilhelmina. Niet toevallig wanneer we volgens haar biograaf prof. Cees Fasseur ervan mogen uitgaan dat zij de eerste moderne vorstin is. Zij zag het als haar eerste taak de natie en de gemeenschap bij elkaar te houden en te versterken. Dat uitte zich onder andere in een actiever en vaker zich tonen aan en verbinden aan haar volk. Zeg maar een grote aandacht voor public relations en het minder zich opsluiten in een ivoren toren. Deze beweging sloot goed aan bij de Nederlandse volksaard waarin ook bij bijzondere mensen het ‘gewone’ altijd op waardering kan rekenen. In de kolonie is dat onder Indo-Europeanen niet anders geweest. Juist zij die de aandacht op zich wilden laten vestigen als dat zij (óók en vooral Europeanen waren), omarmden het nieuwe type koningin van harte. De inhuldiging van Wilhelmina op 6 september 1898 leidde overal in Indië tot kroningsfeesten.
Koninginnedag in Nederlands-Indië van 1900 tot 1942 zou altijd een bijzondere en uitbundig gevierde dag worden. In die hoogtijdagen van het Koninkrijk en de kolonie in het bijzonder voelde de natie zich sterker dan ooit. Maar ook in de crisisjaren 1929-1939 vormden de vieringen een lichtpunt in donkere dagen.
De beelden van de laatste koninginnedagviering in de kolonie op 31 augustus 1941 laten een militaire parade zien die bij de bevolking het vertrouwen moeten wekken in de goede afloop van de oorlog in Europa en dat de kolonie goed kan worden verdedigd.
Tweede Wereldoorlog en Bersiap-tijd
Aan Nederlands-Indië kwam met de algehele capitulatie van 8 maart 1942 een einde. De Nederlanders waren vernederd door de snelle Japanse verovering en de inheemse bevolking zou meer worden uitgebuit dan ooit.
Juist in deze moeilijke tijden hadden de inwoners van het Koninkrijk behoefte aan een symbool voor hun eigenheid als gemeenschap en natie. Voor zowel de ingezetenen van het de West, Suriname en Indië werd koningin Wilhelmina het symbool van onverzettelijkheid en hoop. De Indo-Europeanen die niet werden geïnterneerd waren vogelvrij en verweesd. De andere Europeanen zaten in kampen in en buiten de archipel en Nederland was bezet door de Duitsers. Samen met de koninklijke familie vormden zij een gemeenschap van vrije Nederlanders. Meer dan ooit is de verbondenheid van Indo’s met de Oranjes een baken geweest. Dat Wilhelmina met haar radiotoespraak van 6 december 1941andere gezagsverhoudingen in de toekomst suggereerde, wanneer Nederland en de kolonie waren bevrijd, konden ze op dat moment (als ze het al konden horen) niet direct vermoeden. Wilhelmina stond door haar persoonlijke invulling van het koningschap en rol in de oorlog voor de “sterke man” die dan nodig was.
Na afloop van de oorlog belichaamde vooral prins Bernhard de steunpilaar voor de Indo-Europeanen. Menig Indische veteraan die dat geluk mocht overkomen, zal altijd een contact met de prins aanhalen. Hij was echt begaan met hen als voormalig militair en werd beschouwd als een van hen.
Indische repatrianten dicht bij de Oranjes: “contractpension” Paleis Het Loo
Dat de Oranjes begaan waren met de Indische repatrianten bewees prinses Wilhelmina door een vleugel van paleis Het Loo ter beschikking te stellen om hen te huisvesten. Dit heeft de betrokkenen enorm gesteund en hun reacties zijn alle zondermeer positief. Prinses en koningin Juliana kwamen af en toe langs om zich persoonlijk ervan op de hoogte te stellen hoe het met de nieuwkomers ging. Het eten werd verzorgd door een lokaal hotel. De kinderen konden lekker spelen in de paleistuin en de naburige bossen. Zowaar een royale opvang, al was men met het eten niet altijd tevreden.
Mevrouw Miriam Weinsteiner was een van de opgevangen repatrianten in Het Loo:
“Het was mooi op Het Loo. In het paleis kwam je natuurlijk niet, maar je kon je in de tuin en in het park vrij bewegen. Twee keer ontmoette ze de toen al hoogbejaarde prinses. Koningin Juliana kwam af en toe in de gemeenschapsruimte waarvan zestig repatrianten gebruik konden maken. ,,Om tv te kijken. Die had Willemientje niet. Ze was een oude dame, zoals ik mij haar ook had voorgesteld. Nee, een persoonlijk tintje zat er niet aan tijdens die ontmoetingen. Ik mocht mijn baby laten zien.”
Eeuwige trouw ook nog in Indonesië
In het huis van Indo Eddy Samson in Surabaya hangen ingelijste foto’s van drie koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix. Samson is een Indo die in Indonesië heeft moeten blijven en geen toestemming kreeg in de jaren vijftig naar Nederland te emigreren.
Hij voelt zich een Indo ondanks zijn volkomen integratie in de Indonesische samenleving. Samen met onder anderen Indo’s Yan Ferdinandus, Willem en Max Grohe is hij een van de oprichters van de Indo Club Soerabja. Nederlands onderwijs, cultuur en taal vormen een onafscheidelijk deel van zijn identiteit. Daarin past ook de toewijding aan het Nederlands koningshuis. De drie portretten in zijn huis laten dat duidelijker zien dan woorden zeggen.
Liefde van één kant? Nooit bezocht een Oranje Nederlands-Indië
De Indische aanhankelijkheid en liefde voor het koningshuis is er duidelijk altijd geweest. Maar werkte het aan twee kanten? Afgaand op het feit dat een Oranje nooit de kolonie heeft bezocht, zou het antwoord ‘nee’ kunnen zijn. Zover gaan we niet, maar vragen ons wel af waarom ze nooit geweest zijn. Bootreizen rond 1900 waren comfortabel maar duurden nog steeds enkele weken. Een grote sprong voorwaarts was de ontwikkeling van het vliegtuig in de jaren dertig.
Pas na de bezetting van Nederland en het uitwijken naar Londen is overwogen om regering inclusief de koningin naar Batavia te verplaatsen. Dat ging niet door naar verluidt omdat Wilhelmina verwachtte de warmte niet te kunnen verdragen. Moesten haar onderdanen echter niet datzelfde verdragen?
In het algemeen hebben de Indische Nederlanders met het gegeven kunnen leven dat een Oranje Nederlands-Indië nooit heeft bezocht. De Oranjes kunnen een potje breken bij Indisch Nederland.
Informatie op het internet
Dagblad ‘De Stentor’ van 23 augustus 2008. Interview met mevrouw Miriam Weinsteiner die als repatriant uit Indonesië in 1958 in paleis Het Loo werd gehuisvest. Ze vertelt over de rol van prinsen Wilhelmina.
De Gelderlander van 13 maart 2008: Koningin steelt harten in Rumah Kita.
H.A.J. Klooster, Een brillante ster met in ’t midden een W’
De kroningsfeesten van 1898 in de Nederlands-Indische dagbladpers
Renate van de Weijer (Nederlands Openlucht Museum) over het ontstaan van konings-/koninginnedag: http://historiek.net/de-historische-achtergrond-van-koninginnedag/22236/
Literatuur
C. Fasseur, De jonge koningin, Amsterdam 1998.
Idem, Krijgshaftig in een vormeloze jas, Amsterdam 2001.
G.R. Jones, Tussen onderdanen, Rijksgenoten en Nederlanders, proefschrift UvA 2007.
Ger Oostindië, De parels en de kroon. Het koningshuis en de koloniën, Amsterdam 2006.