Humphrey de la Croix
De oorspronkelijke Indische buurt
Het begrip Indische buurt is welbekend. Verschillende Nederlandse steden kennen er een of hebben anders wel een paar Indische straten. Deze wijken dateren soms al uit de negentiende eeuw. De meeste zijn ontwikkeld in de periode 1870-1910. Indisch sloeg op de naamgeving; meestal die van eilanden van toenmalig Nederlands-Indië of van personen die een belangrijke rol in de kolonie hadden gespeeld. Voorbeelden zijn de Java- en Sumatrastraat, de Van Heutszstraat en de Jan Pieterszoon Coenstraat. Herman Wusten, Sjoerd de Vos en Rinus Deurloo van de afdeling Geografie, planologie en internationale ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam, hebben onderzoek verricht naar ontstaan en ontwikkeling van Indische buurten in Nederland. Zij hebben een inventaris gemaakt van wijken, straten, pleinen die geografische namen dragen. Een Indische wijk definiëren ze wanneer er minimaal “een reeks van drie aaneenliggende straten met Indische, aardrijkskundige namen” aanwezig is. Op grond hiervan tellen ze 46 Indische buurten met in totaal 376 Indische straten, pleinen en plantsoenen. 1) In de gedetailleerde lijst kunt u specifieke aantallen zien per stad. Het Indisch was dus niet in de zin van een wijk waarin voornamelijk Indische Nederlanders wonen (vergelijkbaar met een Chinatown). De Indische buurten waren eerder een trotse verwijzing naar de grootse prestaties die Nederlanders in de Oost hadden verricht. Indisch werd symbool voor prestige en welstand. Pieke Hooghoff beschrijft in Bandoeng aan de Waal hoe ex-kolonialen die het gemaakt hadden, zich na hun pensionering vestigden in Nijmegen.2) Ze lieten daar fraaie woningen bouwen die hun succes moesten benadrukken. De stad had al een “Indisch” karakter omdat het voor nieuwe KNIL-militairen de aanmeldings- en opleidingsplaats was. Het stadsbestuur onderkend de positieve gevoelswaarde van het Indische en was natuurlijk blij met de vestiging van geslaagde ex-Indiëgangers, die het imago versterkten en de stad verrijkte met fraaie architectuur. Hierdoor gestimuleerd liet het bestuur een Indische wijk bouwen voor middenstanders en beter gesitueerden.3) Vandaag de dag is de Indische buurt in Nijmegen nog steeds een goede wijk; welvarend en met bewoners die bovengemiddeld zijn qua inkomen en opleidingsachtergrond.
Na 1950: genoeg van Indië
Interessant voor ons als historici is dat Wusten, De Vos en Deurloo laten zien dat de groei van Indische buurten het grootst is in de hoogtijdagen van het kolonialisme. Die aanwas van Indische buurten was groter dan die van de nationale woningvoorraad. Vanaf 1940 veranderde dat. Tussen 1947 en 1950 kwam er nog wel een zestal wijken bij, ondanks het naderende einde van de koloniale band. In de jaren vijftig was er kennelijk geen enkele behoefte meer aan verwijzingen naar de voormalige kolonie in de straatnaamgeving. Volgens de drie onderzoekers deed in Nijmegen zelfs een hoogleraar de suggestie de namen in de Indische wijk te vervangen door die van filosofen en theologen. Indië was een last geworden in plaats van een lust. Vermeldingen ontleend aan het jonge Indonesië waren al helemaal niet aan de orde.4) Toch is volgens Wusten, De Vos en Deurloo het Indische niet helemaal als referentiepunt verdwenen. In de jaren negentig verrees in het voormalig Oostelijk Havengebied van Amsterdam het Java-eiland. Een nieuw stadsdeel doorkruist met grachten. Een ander Indisch deel is het Borneo-eiland. Niet zozeer de Indonesische eilanden waren nu de inspiratiebron, maar juist het verleden. Vroeger vertrokken en arriveerden hier de schepen naar en van overzees tropisch Nederland. Nu leken nostalgie en een tempo doeloe-gevoel achterliggende drijfveren te zijn.
Nieuwe Indische buurten: de jaren vijftig
De repatriëringen van Indische Nederlanders zorgde binnen ongeveer 15 jaar voor een toename van de Nederlandse bevolking met meer dan 250.000 nieuwkomers. Het regeringsbeleid was er op gericht de repatrianten zoveel mogelijk over het land te spreiden. Dat zou goed zijn voor de integratie. Na de eerste en tweede opvang in respectievelijk opvangcentra en woningen of contractpensions, moest worden voorkomen dat er concentraties van Indische Nederlanders zouden ontstaan. Maar het was al snel duidelijk dat concentraties in veel steden of gemeenten onvermijdelijk waren. Een volkomen spreiding bestond natuurlijk niet omdat huisvesting niet op zichzelf stond. Het was net zo belangrijk om niet te ver van de woonplaats werk te hebben. Dergelijke concentraties waren er met name in steden waar de marine of landmachtkazernes waren. Buiten deze garnizoensplaatsen ontstonden er toch wel buurten waar meerdere Indische families woonden. Dat had te maken met de beschikbaarheid van woningen en de verdeling door de gemeenten. 5) Verantwoordelijk voor het huisvesten en aan het werk helpen van repatrianten en gedemobiliseerde militairen was de Coördinatiecommissie voor Gerepatrieerden. Het huisvestingsbeleid was echter niet altijd goed afgestemd op het integratiestreven. Vanwege de grote financiële impact en het grote nationale belang lag het primaat van het huisvestingsbeleid bij de Rijksoverheid. Maar de uiteindelijk realisatie moest in gemeenten gebeuren en deels met gemeentelijke middelen. Daartussen in zaten nog eens de provinciale inspecties die bevoegd waren gemeenten te verplichten woningen te vorderen voor (onder anderen) gerepatrieerden. Dit kon op basis van artikel 30 van de Woonruimtewet van 1947. Van gemeenten waar veel werkgelegenheid was, werd de meeste inspanning verwacht op het gebied van huisvesting. Het is duidelijk dat hierdoor al een concentratie van repatrianten te verwachten viel. In de praktijk handelden gemeenten pragmatisch en sloten een soort convenanten af met het Rijk om meer woningen te mogen bouwen boven het (centraal) vastgestelde maximum, die voor repatrianten bestemd waren. Als tegenprestatie voor de inspanning gerepatrieerden te plaatsen, kreeg de gemeente toestemming extra huizen te bouwen bovenop het vastgestelde maximum aantal. Toch bleven er echter ook gemeenten die te weinig repatrianten huisvestten ten gunste van hun eigen inwoners. Uiteindelijk hakte het Rijk de knoop door met de tijdelijke Wet Huisvesting Gerepatrieerden van 22 december 1950. Een gevolg van de wet was dat in sommige gemeenten de repatrianten voorrang kregen bij de toebedeling van een woning. De gemeenten moesten in de praktijk echter slechts in een enkel geval worden gedwongen door de inspecties. Het dwingende rijksbeleid duurde tot 1963.6) Een van de gemeenten die gebruik hebben gemaakt van de extra woningbouw was het Brabantse Gemert. Zie hiervoor het artikel van Rob de Haas. Gemert was een gemeente waar een grote groep repatrianten bij elkaar in een nieuwbouwwijk is geplaatst. Het was een voorbeeld van een nieuwe Indische buurt. Rob de Haas beschrijft in zijn boek Enkele reis Indië – Gemert niet alleen hoe een groep Indische Nederlanders zich inburgerde, maar ook hoeveel invloed zij hebben gehad op de lokale bevolking. Gemert is trouwens een voorbeeld van snelle concentratie van Indische Nederlanders. Oorzaak was de nabijheid van de luchtmachtbasis Volkel, waar een groot aantal Indische militairen was geplaatst. Samen met hun gezinnen kwamen zijn in plaatsen in Oost-Brabant te wonen.7)
Een ander voorbeeld van een nieuwbouwwijk met grote Indische dichtheid was Malburgen in Arnhem-Zuid. Deze wijk ging vanaf de eind jaren zeventig in rap tempo achteruit. De typische stedelijke problematiek zoals grote concentraties van allochtone bewoners, veel werklozen, overlast van drugs dealen en drugsgebruikers en toename van criminele activiteiten. Heden ten dage is Malburgen-West een van de beoogde “prachtwijken” van voormalig minister Vogelaar. Veel Indischen zijn er niet meer te vinden. Als laatste voorbeeld noem ik de Schepenbuurt in Leeuwarden. Voormalige bewoner Henk de Vries heeft er in 2008 het boek Tussen Potmarge en Condens. De Schepenbuurt in Leeuwarden over uitgebracht. Hij heeft ook speciale aandacht gegeven aan de 393 Indische repatrianten die er een woning hebben gevonden. De Vries heeft de verrijking voor de buurt door hun komst beschreven.8)
Noten
1) Herman van der Wusten, Sjoerd de Vos en Rinus Deurloo, Aardrijkskundige bijdrage aan het Nederlandse zelfbeeld. Indische buurten, Artikel in: Geografie, maart 2006, p. 25.
2) Pieke Hooghoff, Bandoeng aan de Waal. Indische Nijmegenaren in het begin van de twintigste eeuw, 1900-1940, Nijmegen 2000.
3) noviomagum.web-log.nl
4) Van der Wusten, De Vos en Deurloo, pp. 27-28.
5) Wim Willems, De uittocht uit Indië 1945-1995, Amsterdam 2001, pp. 115-121.
6.) Ibidem.
7) Rob de Haas, Enkele reis Indië-Gemert. De vestiging en integratie van Indische Nederlanders in de Noord-Brabantse gemeente Gemert, Gemert 2001, pp. 61-69. 8.) Henk de Vries, Tussen Potmarge en Condens. De Schepenbuurt in Leeuwarden, Leeuwarden 2008.
Informatie op het internet
Website afdeling Geografie, planologie en internationale ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam.
Website Ministerie van VROM (Vogelaarwijken).
Weblog noviomagum.web-log.nl van Frans van den Muijsenberg.
Website Liwwadders. Alles over Leeuwarders: interview met Henk de Vries (tekst + filmpje) over de Schepenbuurt en het boek.
Literatuur
Rob de Haas, Enkele reis Indië-Gemert. De vestiging en integratie van Indische Nederlanders in de Noord-Brabantse gemeente Gemert, Gemert 2001. Reeks: Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert nr. 28. Uitgave: Heemkundekring “De Kommanderij Gemert”.
Pieke Hooghoff, Bandoeng aan de Waal. Indische Nijmegenaren in het begin van de twintigste eeuw, Nijmegen 2000.
Ton van der Neut, Indische buurten: wonen in Indisch Nederland. Artikel in: Archipel, jaargang 4 nr. 5 (2002-2003), pp. 22-25.
Wim Willems, De uittocht uit Indië 1945-1995, Amsterdam 2001. Derde deel van de trilogie De geschiedenis van Indische Nederlanders (opdracht van NWO).
Henk de Vries, Tussen Potmarge en Condens. De Schepenbuurt in Leeuwarden, Leeuwarden 2008.
Herman van der Wusten, Sjoerd de Vos en Rinus Deurloo, Aardrijkskundige bijdrage aan het Nederlandse zelfbeeld. Indische buurten, Artikel in: Geografie, maart 2006.