Josine Engels
Over de schrijfster
Josine Engels is afgestudeerd in de sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Haar specialisaties waren Verzorging & Beleid en Cultuursociologie. In juni 2009 heeft ze haar onderzoek ‘Twee culturen aan de binnenkant’, Een onderzoek naar sociale en culturele bindingen bij Indische senioren en de wenselijkheid van categoriale ouderenvoorzieningen, afgerond. Voor vragen, opmerkingen of het bestellen van de gedrukte versie van haar scriptie: www.linkedin.com/in/josineengels of josineengels@hotmail.com
Klik hier voor de volledige versie van de scriptie ‘Twee culturen aan de binnenkant’ (pdf-bestand)
Sociale positie
Bij aankomst in Nederland daalden velen sterk in status en positie. Ze moesten helemaal opnieuw beginnen. Ze hadden alles moeten achterlaten en elke cent bij elkaar moeten schrapen, of van de overheid moeten lenen, om de overtocht te betalen. Dit heeft, in die eerste jaren, de ‘repatrianten’ heel afhankelijk gemaakt van de overheid, organisaties en particulieren. De eerste jaren waren ze sterk op deze bronnen aangewezen voor huisvesting, kleding, zorg en andere basisvoorzieningen. Vrijwel allemaal moesten ze deze kosten later ook nog terug betalen. Ook sociaal hadden velen een zwakke positie toen ze hier aankwamen. De meesten kenden niemand hier, kenden het land niet, kenden de regels en de instanties niet. Een sociaal vangnet of netwerk ontbrak, alles was vreemd en nieuw.
Dhr . H: “(…) wat wist je nou eigenlijk verder van dit land? Helemaal niets, je had geen netwerk, geen autochtoon netwerk, nou ja dat woord autochtoon is ook pas later gekomen, maar ja.” Dit gold niet voor iedereen. Sommigen hadden familie of kennissen in Nederland of werkten in Indië bij een bedrijf dat in Nederland iets voor ze kon en wilde doen. Dhr. Xx: “Ik hoor bij de kleine groep, die daar werkte voor een bedrijf en die had gezorgd voor de overtocht en hier opvang geregeld. Dat was heel goed. Maar ik weet dat dit voor velen niet geldt.” De culturele achtergrond en opleiding van de meeste repatrianten was redelijk tot goed, deze bleek echter in Nederland niet inzetbaar. Zij hadden namelijk in eerste instantie niet de habitus (Bourdieu) die in het veld van de Nederlandse samenleving nodig was. Ze moesten er nog achter komen hoe alles in deze samenleving werkte en wisten in bepaalde situaties ook niet wat er van ze werd verwacht. Ook bleken opleidingen, diploma’s en werkervaring bij de meesten niets meer waard. Ook al was hun scholing in het Nederlands geweest en met Nederlandse onderwijzers, velen moesten hier opnieuw beginnen. Mw.Xx: “Onze diploma’s waren niets meer waard. Mijn man had een goede opleiding, die kwam hier niet verder dan fabrieksarbeider.”
Ze waren afhankelijk geworden van de medewerking van organisaties en de overheid. Dit had, in die eerste jaren een kwetsbare en afhankelijke positie tot gevolg. Dit heeft grote impact gehad op de eerste generatie die hierheen kwam. Na alle verschrikkingen van de Japanse tijd, de Bersiap, het gedwongen vertrek, was de ontvangst hier zo koud in alle opzichten. Van hun trots was niet veel meer over en was het knokken om hier een nieuw leven op te bouwen. In meerdere gesprekken is aan de orde gekomen dat het besef dat ze niet meer terug konden naar het land waar ze geboren en opgegroeid waren, ook een grote rol heeft gespeeld. Ze hadden geen land meer, Indië was opgeheven en in het nieuwe Indonesië waren ze niet langer welkom. “Het was hier aanpassen, wennen en heel hard werken. We moesten Indië achter ons laten. Het kon niet anders, je moest wel.” (Mw.Xx) Dit is dan ook wat ze hebben gedaan; heel erg hard gewerkt en zich aangepast. Ze deden hun best om maar zo ‘Nederlands’ mogelijk te zijn, alles moest perfect. Ze hadden ook veelal het gevoel zich constant te moeten bewijzen. Ze wilden niet onderdoen en hadden geleerd alleen positief te mogen opvallen en er waren een hoop vooroordelen weg te nemen in de Nederlandse samenleving.
Ambivalente gevoelens
De eerste generatie nam echter de ‘koloniale erfenis’ (De Vries, 2009) met zich mee. Het sterke gevoel voor status en verhoudingen, dat in Indië zo belangrijk was geweest, zette zich hier voort. Hier kwam bij de eerste generatie bijvoorbeeld een sterke bescheidenheid en onderdanige, gelaten houding ten opzichte van Nederlandse collega’s en werkgevers uit voort. Velen kwamen absoluut niet voor zichzelf op, hadden een zeer sterke prestatiedrang en cijferden zichzelf weg. Ze hadden ook wel moeite om op informele wijze om te gaan met blanke Nederlanders. Daarnaast zwegen ze. Er was in de samenleving en in de politiek nauwelijks aandacht of interesse voor hun verhalen, voor hun geschiedenis. Maar ook onderling werd er over de trauma’s veelal gezwegen. De tweede generatie heeft heel veel gevoeld van de trauma’s, de frustraties, het verdriet en de verbittering van hun ouders. Maar er werd niet over gesproken, de eerste generatie zweeg. Er was vaak voelbare spanning thuis, met name van de vaders. De Indische binnenwereld heeft het verwerken bemoeilijkt, tijdens familiebijeenkomsten werden er eigenlijk voornamelijk mooie verhalen en leuke anekdotes verteld. Soms werd er boosheid geuit over de slechte behandeling door de Nederlandse overheid en de onwetendheid van de autochtone bevolking maar over de oorlogstrauma’s werd meestal gezwegen.
De tweede generatie heeft heel sterk die ambivalentie gevoeld ten opzichte van Nederlanders; het enerzijds tegen ze opkijken, de onderdanigheid, de bescheidenheid die de eerste generatie ze mee wilde geven. Anderzijds voelden ze de Indische trots en dat de Indischen eigenlijk ook een afkeer hadden van die blanke Nederlanders die zo grof, ongastvrij, onhygiënisch en ongemanierd waren. Ze mochten niet te Indisch zijn, zeker niet in het openbaar, maar ook niet te Nederlands in deze zin (zie bijvoorbeeld: Van Leeuwen, 2008; Molemans, 2004; De Vries, 2009). Velen van de tweede generatie hebben een strenge opvoeding gehad, met de nadruk op discipline, niet opvallen (behalve met zeer goede prestaties), beleefdheid, respect en bescheidenheid. Ook wel harde straffen als ze zich misdroegen of te Indisch spraken. Tegelijkertijd was er ook de warmte, de gastvrijheid, de sterke familieband. Iedereen was altijd welkom, altijd vriendjes over de vloer. Het ging er bij hun thuis heel anders aan toe dan bij Nederlandse vriendjes. De Indischen van de tweede generatie zagen deze onderdanige houding van hun ouders ten opzichte van blanken en stonden er erg dubbel tegenover; zowel afkeuring als medelijden. Toch merkten veel van hen later dat ze zelf, vaak onbewust, ook een deel van die bepaalde waarden en gedragingen hadden overgenomen.
Beleving van het ouder worden
“We zien (…) duidelijke aanwijzingen dat mensen meer gericht raken op het Indische als zij zijn uitgetreden uit het arbeidsproces. Dit kan zowel inhouden dat men zich meer gaat richten op Indische organisaties als dat men zich toelegt op Indisch koken, kiest voor een Indische woonomgeving, of Indische kennis en vaardigheden aan de kleinkinderen doorgeeft. De invloed van het Indisch zijn op de sociale activiteiten kan dus gedurende het leven aanzienlijk veranderen. Niet gezegd kan worden dat, wanneer men zich gedurende enige tientallen jaren heeft aangepast aan de Nederlandse omstandigheden, dit ook een verandering voor altijd inhoudt. Ook de sociale contacten lijken bij veel mensen na beëindiging van het arbeidzame deel van hun leven aan verandering onderhevig. Veel mensen maken een bijna geruisloze overgang naar meer contacten binnen de eigen groep.” (Vriezen, 1993:150)
Uit verschillende onderzoeken, waaronder dat van mezelf, blijkt dat de behoefte aan contacten met andere Indische Nederlanders toe te nemen, naarmate de leeftijd vordert. Mensen gaan terug kijken op hun leven, meer bezig met herinneringen, deze worden veel belangrijker. Hierdoor is de behoefte om deze te delen met ‘gelijkgestemden’ ook groter. Enerzijds zijn er de mooie herinneringen, anderzijds de zeer pijnlijke. Deze staan allemaal in het geheugen gegrift en hebben invloed op hun gedrag en gevoelens in het heden. Tijdens de contacten met andere Indischen merken ze dat ze het fijn vinden om te spreken met mensen die ongeveer hetzelfde hebben meegemaakt. De herkenning en het begrip zijn belangrijk voor velen en hun jeugd is volstrekt anders geweest dan die van de mensen die hier zijn opgegroeid. “Nu ik de laatste jaren minder te doen heb, ben ik meer met dit soort zaken bezig, ook wel meer met herinneringen.” (Dhr. V)
Vele senioren geven aan geregeld Indische bijeenkomsten te bezoeken voor het ‘contact met gelijkgestemden’, de (h)erkenning en gezelligheid, het delen van herinneringen en de geborgenheid. Mw. K: “De Brug is belangrijk voor de mensen, ze prikkelen elkaars herinneringen. Men luistert heel intensief naar elkaar. Men voelt zich erkend, het verhaal mag gehoord worden. De Brug geeft daar gelegenheid voor. De Soos van indertijd: muziek en dansen, dat soort elementen.” Naast het delen van herinneringen, is ook het samen genieten van de Indische cultuur een aspect dat een belangrijke reden is voor het contact met andere Indischen en het bezoeken van allerlei bijeenkomsten, activiteiten en Pasar Malams.
Wordt vervolgd
De andere artikels in deze driedelige reeks
De bindende kracht van herinneringen. Deel 2
De bindende kracht van herinneringen. Deel 3
Bronnen en literatuur
Bourdieu, P. (1984) Distinction, A social critique of the judgement of taste. Routledge, Londen.
Captain, E., M. Hellevoort en M. Van der Klein (2000) Vertrouwd en vreemd. Ontmoetingen tussen Nederland, Indië en Indonesië. Uitgeverij Verloren, Hilversum. Drongelen, van C., I. Kalmijn, M. Verschoor, M. Van Hensbergen en P.P. Lamslag (red.) (1991) Hé, haal die oorlog van mijn schouders. Een verhalenbundel. Uitgeverij KJBB 41/49, Amsterdam.
Ducelle, L. (1994) Repatriëring: de winst en het grote verlies. In: Willems, W. en L. Lucassen (red.) Het onbekende vaderland. De repatriëring van Indische Nederlanders (1946-1964). SDU, Den Haag.
Feirabend, J., A. Meyer, R. Wolff en R. Penninx (1998) ‘Het lijkt wel alsof ze geen wensen hebben..’ Oudere Indische Nederlanders en zorg, een verkennend onderzoek. Imes, Amsterdam en Stichting Pelita, Den Haag. WalburgDruk, Zutphen.
Godeschalk, M. (1990) Het assimilatie-beleid voor Indische Nederlanders: De overheid en het maatschappelijk werk gedurende de eerste jaren van de repatriëring. In: Jambatan, tijdschrift voor de geschiedenis van Indonesië. Jrg. 8, nr. 1, pp 39-47. Leeuwen , L. van (2008) Ons Indisch erfgoed, zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.
Melger, R., F. Brandenburg van den Grond, I. Dümpel en F. Melger (2008) Vijftig jaar in het land van aankomst. Een onderzoek naar het integratieproces van tweede generatie Indische Nederlanders.
R. Melger, Amsterdam. Molemans G. (2004) Met vlag en rimpel, erfgenamen van Indië. Voor Teleac. Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht/Antwerpen.
Rose Shield, R. & S.M. Aronson (2003) Aging in today’s world. Conversations between an Anthropologist and a Physician. Berghahn Books, New York/Oxford.
Vriezen J. A. (1993) Rijst of aardappelen, Indische en autochtone ouderen in Nederland. Academisch proefschrift, Universiteit van Amsterdam.
Vries, M. de (2009) ‘Indisch is een gevoel’ De tweede en derde generaties Indische Nederlanders. Amsterdam University Press.
Vrom-raad. (2005) Oude bomen? Oude bomen moet je niet verplanten. Advies over ouderenbeleid en wonen. Advies 046. Opmeer Drukkerij BV, Den Haag.
Ik verbaas mij over de datum van de foto in de sneeuw van Dorris en Wim, zus en broer 1943. En dan gaat het daaronder over de koude ontvangst. Deze kinderen waren dus in WW II in Nederland. In dat jaar kwamen er volgens mij geen Indische Nederlanders naar Europa.
Indische diploma’s werden bewust, op gezag van de regering, niet erkend om arbeidsverdeling in te voorkomen. Maar de eerste repatrianten hebben alles aangepakt moest was te laag of niet het moderne hun ding. Last but nog least ook alles terugbetaald.