Humphrey de la Croix
Intro
Lizzy van Leeuwen is cultureel antropologe en bestuurskundige. Zij heeft van 2005 tot en met 2008 voor het Centrum voor de Geschiedenis van Migranten (CMG) een (deel)onderzoek uitgevoerd in het kader van het project Bringing history home: Postcolonial Identity Politics in the Netherlands. Dit project van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen en onderzoeksinstituut NWO, richtte zich op de wisselwerking tussen de politiek rondom de identiteit van postkoloniale migranten, de reacties van de Nederlandse samenleving en de doelen die daarbij worden gebruikt. Lizzy van Leeuwen onderzocht in het bijzonder in hoeverre cultureel-etnische uitingen zoals pasar malam’s, Indische muziek, de eetcultuur en projecten als Het Indisch Huis, een rol speelden bij het “maken” van een Indische identiteit en nalaten van een Indisch erfgoed. Interessant is hoe zij de rol duidt van het “culturaliseren” van de heterogene Indische gemeenschap door het ontvangende Nederland, als reactie op het verlies van de kolonie. Lizzy van Leeuwen had eerder nog geen onderzoek gedaan naar een Indisch onderwerp. Wèl bracht zij in 2002 het aansprekende boek Airconditioned lifestyles uit over de moderne Indonesische maatschappelijke elite in Jakarta. Lizzy van Leeuwen was op 22 maart 2009 te gast in Nijmegen op verzoek van Stichting SARI (die IndischHistorisch.nl heeft gestart en beheert). Hoofdredacteur Humphrey de la Croix was daarbij aanwezig en interviewde de haar. Lizzy van Leeuwen ging ook gedeeltelijk in op de aard van de reacties uit de Indische gemeenschap, of liever: het juist ontbreken van reacties….
Uitgangspunten van het onderzoek
De kernvraag is hoe de Indische migrantengroep die met de repatriëringsgolven was gekomen, zich heeft gepositioneerd in de Nederlandse samenleving en cultuur? Het is tegelijkertijd ook de vraag hoe Nederland is omgegaan met het verlies van Indië en vervolgens met de komst van zovele migranten, zelfs landgenoten die het deel van het Koninkrijk aan de Noordzee alleen van schoollessen kende. Lizzy van Leeuwen heeft onderzocht hoe aan de hand van populaire cultuur het Indische, de Indo’s, de Indische Nederlanders zich hebben genesteld in de Nederlandse dominante omgeving. Die Indische profilering kwam er in de vorm van welbekende verschijnselen zoals de pasar malam’s, Indische avondjes, de eetcultuur, die via nasi goreng, saté, bami- en nasiballen bressen weet te slaan in de damwanden van aardappelen, stamppot en spruitjes. Maar ook: de Indorock, Wieteke van Dort als Tante Lien en andere a-politieke, aantrekkelijke want exotische en onschuldige amusementsvormen. Meer “hoge cultuur” voert ze op in de gedaanten van Het Tong Tong Festival, de Indische letterkunde, Het Indisch Huis, Indisch Wetenschappelijk Instituut en Indisch Cultureel Centrum De Graanschuur (voorheen NINES). Alllemaal te scharen onder het etiket cultuur of wat tegenwoordig mode is: cultureel erfgoed. Vandaar de titel van het boek.
Zestig jaar Indisch in Nederland
Wat Lizzy van Leeuwen feitelijk heeft gedaan is een overzicht gegeven van feiten, gebeurtenissen en personen die in de geschiedenis van zestig jaar Indisch in Nederland, een rol hebben gespeeld. Het is ook een eigentijdse geschiedenis van het Indische na Indië in Nederland. Dit is niet eerder gebeurd, mogelijk omdat het gaat om tijdgenoten die er midden in zitten of gezeten hebben, en er nog niet objectiever naar kunnen kijken. Naast een beschrijvend historisch overzicht is het onderzoek naar goede antropologische traditie gestart, met een theoretische aanname en vervolgens getoetst aan (gedeeltelijke) participerende observatie. Die theoretische aanname vergt in het begin wat denkwerk van de lezer omdat het gehalte en de denkmanier tamelijk abstract is. Eenmaal hierdoor heen gekomen, is de benadering aantrekkelijk door haar verklarende werking. Wat betoogt Lizzy van Leeuwen? Zij stelt dat Nederland na het verlies van de kolonie Nederlands-Indië nagelaten heeft een nationaal postkoloniaal debat te voeren. Dat had kunnen gaan over 300 jaar koloniale overheersing vanuit ethisch perspectief, de ongelijke maatschappelijke verhoudingen (de Indische klassen, rangen en standen), de ideologische uitgangspunten van de koloniale band, de gevoelens van blanke en bruine Nederlanders na de kolonie, hoe om te gaan met al die nieuwe landgenoten, maar ook: hoe gaan we om met onze veteranen van de politionele acties en het verlies van Nieuw-Guinea? Van dit alles is vanaf 1960 niet echt veel gekomen. Een eerste beweging eind jaren zestig naar aanleiding van televisie-uitzendingen van de VARA over vermeende oorlogsmisdaden begaan door Nederlandse troepen in Indonesië, werd in de kiem gesmoord door veteranen en andere ex-koloniegangers. Pas in de jaren tachtig zorgde schrijver Graa Boomsma weer voor wat onrust door geweldsexcessen van Nederlandse troepen te vergelijken met die van de SS. Weer waren het verzet en de morele verontwaardiging uit veteranenkringen effectief en zorgden dat een (begin van) een postkoloniaal debat achterwege bleef. Een zo mogelijk heftiger reactie kwam er uit die hoek toen medeveteraan en paria Poncke Princen Nederland weer wilde bezoeken. Lizzy van Leeuwen betoogt dat een dergelijk debat werd ingekapseld in een a-politiek en onschuldige culturalisering van de postkoloniale groep migranten. De opgelegde inburgering (assimilatie?) en het voorkomen van een postkoloniaal debat waarin vast en zeker heel wat mensen uit verschillende lagen van de Indische gemeenschap zich zouden laten horen, heeft ervoor gezorgd dat de Indische Nederlanders ogenschijnlijk naadloos werden ingepast in een dominante Nederlandse culturele omgeving. Met de oorlog en bersiappperiode als gedeeld leed, smolt de koloniale segregatie tussen blank en bruin (halfbruin zo men wil) weg en samen tot een “nieuwe” gemeenschap van Indische Nederlanders. In de loop van de tijd wanneer het oorlogsleed verder weg kwam te liggen, verstevigde deze “coalitie” van voorheen heterogene Indische Nederlanders zich door het element nostalgie, dus de goede herinneringen. Van een slecht gevoel transformeerde voormalig Indië in een feelgood deel van het leven. Heel Nederland omarmde uiteindelijk de sympathieke subcultuur van die vriendelijke en niet lastige nieuwe Nederlanders. Indisch werd letterlijk via het eten, een niet meer weg te denken smaakmaker in de Nederlandse populaire cultuur. Gestaag ebden hiermee echter de scherpe en politieke dimensies weg uit de dekolonisatie en de migratie naar Nederland. Maar een kleine groep Indo’s heeft het nooit opgegeven en bleef vragen naar de backpay, compensatie door Japan en feitelijke erkenning in het algemeen van de kille bejegening van de Indischen door de Nederlandse overheid. In de jaren negentig leefden deze onverwerkte kwesties weer op. Het begon met de krans van de Japanse keizer die in de Hofgracht werd gegooid door een boze oude Indo, de heer Leo van Maarseveen. De regering-Lubbers nam de Indischen aanvankelijk niet serieus, maar draaide uiteindelijk 180 graden bij. Dan was er de verkramping voorafgaand aan het staatsbezoek van de Koninging aan Indonesië in 1995, dat uitdraaide op een diplomatieke mislukking. In 1992 had minister Jan Pronk de Indonesische regering trouwens al aanleiding gegeven de ontwikkelingssamenwerking met Nederland min of meer te bevriezen. En ten slotte speelde rond 2000 als gevolg van acties uit de Joodse gemeenschap om hun backpay af te ronden, een ontwikkeling die leidde tot een verzoenend gebaar aan de Indische gemeenschap.
Het Gebaar
Dit culturalisatieproces is door haar succes eigenlijk nog steeds gaande, is een continu proces. Als helder voorbeeld analyseert Lizzy van Leeuwen de ontwikkelingen rond Het Gebaar van de regering aan de Indische gemeenschap en in het kielzog daarvan de perikelen rond Het Indisch Huis en het Indisch Wetenschappelijk Instituut. De onvrede rond de financiële afdoening van achterstallige soldij en salarissen van militairen en ambtenaren tijdens de oorlog en bersiaptijd, werd door de regering handig geleid in de richting van eenmalige financiële afkoop en het bieden van subsidies voor Indische projecten en doelen met bij voorkeur een culturele inslag. Bijvoorbeeld een Indisch herinneringscentrum, het digitaliseren van allerlei (cultuur-)historische bronnen, beeldende en uitvoeringskunsten, (her)uitgave van boeken e.a. Dus wederom een depolitisering en vermijden van een postkoloniaal debat. Het Gebaar was een voortzetting in verhevigde vorm van een patroon waarin te zien was dat het zogeheten Indisch erfgoed via subsidiëring en andere inspanningen, centraal was komen te staan. Andere kwesties zoals een evaluatie van 300 jaar koloniaal regime, de rol en positie van Indische Nederlanders/Indo’s en de gewelddadige afloop van de koloniale band en de repatriëring gevolgd door het inburgeren, kwamen nooit in hun volle breedte aan de orde. Naar buiten bestond het beeld van een vriendelijke, welwillende gemeenschap die er het beste van had gemaakt en nergens problemen mee heeft gehad.
Het Indisch Huis
Met de uitvoerig beschreven casus van opkomst en ondergang van Het Indisch Huis heeft Lizzy van Leeuwen een analyse gemaakt van hoe een groepje Indische “beleidsbepalers” een pretentieus project een genante afgang hebben bezorgd. Het is niet ongebruikelijk dat eenzelfde groep ingewijden, lobbyisten en echte experts grote en aansprekende projecten als het Indisch herinneringscentrum mogen en kunnen uitvoeren. Een zeer welwillende overheid die ruim subsidieert, geen effectief toezicht houdt (uit teveel vertrouwen en welwillendheid voortkomend) of laat houden, en zichzelf niet in de hand wetende projectleiders en andere verantwoordelijken, zijn de bestanddelen geweest die tot een Indische deconfiture hebben geleid. Een combinatie van onverantwoordelijk belastinggeld uitgeven, autoritaire verhoudingen binnen besturen en opgeblazen ambities (pretenties?) leidden uiteindelijk tot de teloorgang van wat een highbrow (“hoge cultuur”) Indisch cultureel centrum had moeten worden. Wie zeer argwanend dit heeft gevolgd kan niet anders dan spreken in aloude termen als nepotisme en coöptatie: vriendjespolitiek op zijn slechtst. Maar volgens Lizzy van Leeuwen lag de kiem van het mislukken al in het uitgangspunt: zowel een Indisch herinneringscentrum als een cultureel instituut willen zijn. Dit was namelijk een onmogelijke spagaatbeweging omdat de vraag zich dan opdringt “welke Indische cultuur of cultureel erfgoed uit de koloniale periode moest dan worden gerepresenteerd?” Het Indische was in die koloniale tijd de meerderheid van kleine Indo’s met een typische gemengde volkscultuur, die door de hogere sociale lagen (die steeds blanker werden) met dedain werden bezien. In hetzelfde Indisch Huis zouden dan de herinneringen aan de oorlog een gedeelde herinnering zijn van diezelfde heterogene maatschappelijke lagen? Die zelfde beleving bestaat niet helemaal: kijk maar naar wie er van de Indo’s wèl en niet in de interneringskampen verbleven. En denk eens aan de Indo’s in de bersiapperiode: wat was het beeld van hun loyaliteit en affiniteit? Die periode was heus niet voor alle Indo’s een identieke beleving. Velen zouden dan ook niet zijn gekend in erkenning van het ondergane leed. Het Indisch Huis zoals het was bedoeld zou een niet-representatief instituut gaan worden. De werkelijkheid heeft dat slechts bevestigd.
Reactie uit de Indische hoek
In de geschreven pers oogstte het boek Ons Indisch Erfgoed veel lof. De in vlot proza geschreven tekst in combinatie met de theoretische verklarende benadering, zorgen voor een kwalitatief hoogstaand onderzoek. Opmerkelijk is dat het vanuit de Randstedelijke, in het bijzonder Haagse hoek, in kennelijke stilte is verwerkt. Lizzy van Leeuwen verklaarde tot mijn verbazing dat ze voor het eerst sinds de publicatie in oktober ergens was uitgenodigd om haar boek en onderzoek toe te lichten. Via indirecte weg is inmiddels wel bekend dat in gevestigde Indische kringen, die bij naam en toenaam in het boek worden genoemd en er niet altijd even flateus uitkomen, het boek hard is aangekomen. Op goede Indische wijze wordt het nu “weggezwegen”. Dat is jammer, zeer onterecht, zeer onvolwassen en volkomen irrationeel. Haar verklaring is dat een netwerk van stakeholders (belanghebbenden) die vooraanstaand zijn in de vormgeving van het Indisch erfgoed niet gebaat zijn bij een rationele analyse van veertig jaar Indische cultuurindustrie. De belangen in de vorm van opdrachten, banen en status zijn te groot om tot kritische zelfreflectie over te gaan en daaraan gevolgen te verbinden.
Slot
Anno 2009 zou het normaal moeten zijn met de kracht van het argument, de rede en de rethorica reacties te verwachten uit de hoek die zeer kritisch aan de orde is gesteld. Niets van dit alles dus en hardnekkige mechanismen als het Indisch zwijgen en de hyperallergische reactie op openheid en transparantie (geen vuile was buitenhangen) houden nu wel het risico in dat de buitenwacht vindt dat het cliché wel degelijk klopt dat de Indo zijn natuurlijke vrees voor gezichts- en waardigheidsverlies heeft behouden in plaats van die aloude koloniale last van zich af te hebben geschud. Waarom zouden Indo’s anno 2009 niet ook kunnen zeggen dat ze fouten hebben gemaakt en dat dat niet ligt aan het Indisch-zijn maar aan tunnelvisie door bijvoorbeeld slecht organiseren, niet transparant besturen en de neiging alles toe te dekken omdat te lang en te vaak op dezelfde kleine groep van “bewakers van het Indisch erfgoed” beroep wordt gedaan?
Informatie over het boek
De volledige titel: Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit.
ISBN: 978-90-351-3339-6
Uitgegeven door: Prometheus.
Prijs: € 19,95.
Informatie op het internet
Alfred Birney op zijn weblog
Kirsten Vos op Indisch 3.0 (20 november 2008)
Uitzending interview Theodoor Holman met Lizzy van Leeuwen.