Boekbespreking Ingrid Dümpel heeft auteur Elise Lengkeek gesproken naar aanleiding van haar boek Ik beken. Een aangrijpend en zeer Indisch levensverhaal.
Ingrid Dümpel
Wanneer ik op de Tong Tong Fair van dit jaar het boek ‘Ik beken’ van Elise Lengkeek doorblader, lees ik dat dit boek schokkende scènes bevat en daarom wordt er een telefoonnummer gegeven waarheen men kan bellen, als die behoefte bestaat. Dit komt niet zo vaak voor. Ik aarzel. Wil ik nóg meer over de oorlog in Indonesië lezen, nóg meer over het leven binnen de Jappenkampen met al zijn gruwelijkheden? Is het niet genoeg? Ik blader verder en lees dat de auteur alles bij elkaar dertien jaar aan deze biografie heeft gewerkt om er een ‘waardig en onberispelijk boek’ van te maken. En zo besluit ik de cadeaubon die ik heb gekregen toch te gebruiken voor de aanschaf van dit boek. Ik heb er geen spijt van en lees deze pil van ruim 380 pagina’s in een paar dagen uit.
Het levensverhaal van Ferdinand Hendrik Herman Holtkamp, Ferry voor familie en vrienden, begint in 1934 in Soerabaja. In de proloog schrijft hij dat de woorden ‘Saja mengakoe,’ niet het einde van de martelingen betekenden die hij als jongen van vijftien moest ondergaan, maar het begin waren van een zware weg tot aan het einde van zijn leven. Wegstoppen, niet meer over praten, vindt hij en pakt na de oorlog zijn leven weer op. Het lukt ogenschijnlijk vrij aardig. Dan wordt Ferry eind 1995 door journaliste Elise Lengkeek benaderd. Zij wil in opdracht van het Nederlands Dagblad een reportage maken over zijn oorlogservaringen in Nederlands-Indië. Gaandeweg het gesprek voelt zij dat er meer geweest moet zijn. Haar vermoeden is juist. Zo ontstaat er een jarenlange briefwisseling tussen haar en Ferry, waarin hij schrijft over wat hij heeft meegemaakt in de oorlog en in de Bersiapperiode. Het is een verslag dat Lengkeek met verbijstering en gaandeweg ook met bewondering en verwondering leest. Omdat niet haat maar uiteindelijk liefde overwon. Later schrijft hij ook over zijn jeugd en over zijn leven na de oorlog. Deze passages worden zodanig verwerkt dat zij als het ware een adempauze bieden voor wat er in het voorgaande staat. Want Ferry kan er nauwelijks over praten, maar schrijven over wat hem overkwam in de oorlog, de Bersiapperiode en daarna, kan hij wel.
De periode 1927 tot 1945
In deel I van 1927 tot 1945 vertelt Ferry over het gezin waarin hij is geboren, drie jongens en een meisje. Over zijn jeugd waarin school voor hem een kleine rol speelt, maar waarin vliegeren, met de katapult fruit uit bomen schieten en kattenkwaad uithalen de boventoon voeren. Over zijn vader, een totok, met wie hij een goede band heeft, en over zijn Indische moeder met wie de verstandhouding, voorzichtig uitgedrukt, stroever is. Komt het omdat zij bij zijn geboorte doof werd? De intocht van de Japanners in Soerabaja bekijkt hij met schrik. Al een dag later komt Barry, een vriend van Ferry’s broer Boelo, bij hen thuis en vraagt of hij daar een tijdje mag onderduiken. Dit is voor Ferry het begin van wat later de vreselijkste periode in zijn leven zal blijken te zijn. Barry wil namelijk een verzetscirkel opzetten. Hij bespreekt zijn plannen openlijk met Ferry’s moeder. Ferry, klein en tenger, wil ook meedoen. Uiteindelijk stemt Barry hiermee in, ondanks het feit dat Ferry op dat moment nog geen vijftien is! Het verloopt allemaal vrij goed, het wapens stelen van de Japanners, een oliepijplijn opblazen, sabotage waar mogelijk.1)
Ferry heeft regelmatig sterke voorgevoelens en dromen die hem waarschuwen of ergens op attent maken. Hij staat er aanvankelijk weinig bij stil. Dan gebeurt het. Er wordt ergens een nieuw plan besproken. De ontmoeting met de andere leden van de verzetsgroep verloopt goed. Het valt wel op dat er buiten het huis zes satéverkopers staan, maar daar wordt geen aandacht aan geschonken. Tot Ferry naar huis wil. En recht in de val loopt. Hij voelt een pistool in zijn nek, vastgehouden door een Javaan. De andere leden van de verzetsgroep worden ook gearresteerd. Voor hij het goed en wel beseft, zit hij in een auto. Op weg naar…? Naar het politiebureau. Slapen op de koude grond – na de oorlog heeft hij eeltplekken op zijn gezicht van het slapen op de grond -, verhoren die gepaard gaan met martelingen en geweld. Terug in de cel die inmiddels naar een riool ruikt. Maar zo jong als hij is, Ferry zwijgt. Hij moet proberen in leven te blijven. Het ‘dieet’ draagt hier in elk geval niets aan bij. Ferry: “In een al te klein kommetje werd rijst geserveerd zoals die bij ons thuis rook na een paar dagen in de vuilnisbak te hebben gelegen. Er was een soort vissoep overheen gegoten, die vergeven was van graten, schubben en kieuwen.” Ferry verliest langzaam het besef van tijd. In de cel zoekt hij in zijn hoofd naar herinneringen, toen alles nog goed was. Om wreed wakker geschopt te worden voor een volgend verhoor. Hij wordt “bijna dagelijks geconfronteerd met het hellemonster van martel technieken.” (…) Maar blijft zwijgen. Een jongen van vijftien… Die uiteindelijk breekt als hij de ‘waterproef’ moet ondergaan, Dan roept hij pas: “Saja mengakoe.” Ik beken.
Kan één mens zoveel verdragen en doorstaan? Dat vraag ik mij bij het lezen bijna voortdurend af. Ik voel het als een verademing wanneer ik lees dat tenslotte Japan heeft moeten capituleren. Maar nee. Zoals Ferry zegt, bevonden zij zich niet in de wachtkamer van de hemel maar in het voorportaal van de hel: de Bersiap.
De Bersiap en de Politionele Acties
In deel II wordt de periode van 1945 tot 1948 beschreven. Pas in oktober 1945 krijgen de gevangenen toestemming de gevangenis of het kamp te verlaten. Blij steken de ex-gevangenen hun hand uit naar de Indonesiërs. Maar in plaats van vriendelijke gezichten zien zij blikken gevuld met haat, ze worden bespuugd, uitgescholden voor belanda asoe, Hollandse hond. Ferry en zijn vrienden maken kennis met de nationalistische jongeren, de pemoeda’s. Zij zijn door de Japanners opgeleid en evenaren hen in marteltechnieken. Ferry is verbijsterd, maar pas na veertig jaar wil hij weten waarom dit alles kon gebeuren, zo moest gaan als het gegaan was. Hoe is het allemaal gegaan? Hij gaat grondig te werk, zoals hij altijd alles grondig aanpakte. Ik was, net als Ferry, met stomheid geslagen toen ik las wat de Japanse luitenant-generaal Reikichi Tada al in 1942 (!) schreef aan de regering in Tokio, waarin hij zijn bewondering uit over de manier waarop Nederland Indië exploiteerde.
Zoals ik hierboven schreef, denkt Ferry dat er nu wel andere tijden aan zullen breken. Het lukt hem naar huis te gaan, waar iedereen schrikt. Ze hadden een jaar daarvoor bericht gekregen dat hij was overleden. De weelde van warme kopi toebroek en wat eten, een bad. Kokkie die hem verrast met een singlet dat zij ergens heeft kunnen bemachtigen. Maar… dan stopt er een vrachtwagen voor het huis, mannen stormen naar binnen en hij moet mee. Ferry maakt Bloody Monday mee, maandag 15 oktober 1945.2) Hij beschrijft wat hij en de mannen om hem heen moeten ondergaan. Voor de tweede keer belandt hij in de Werfstraat gevangenis. Als de gevangenen worden bevrijd, zien ze een etenston gevuld met gekookte rijst. De heerlijke geur van pasgekookte rijst. Hoe lang hebben ze dat niet geroken! Ferry wil gauw een flinke hap nemen in het voorbijgaan, maar wordt op tijd tegengehouden. De rijst was namelijk vergiftigd!
Bevrijd. Maar nog steeds niet vrij…
Voor de Britse soldaten is een half-cast, een halfbloed, veruit hun mindere en, in Ferry’s bewoordingen “een verwerpelijk soort mens, nog minder dan een hoerenkind”. Ferry, Indische jongen, zal meerdere keren aan den lijve ondervinden hoe zij een fucking halfcast behandelen. Door te zeggen dat hij Nederlander is, lukt het hem een baantje te krijgen bij het Britse leger. Misschien was hij aanvankelijk blij iets te kunnen doen, maar wat hij allemaal om zich heen ziet en hoe hij moet handelen, doen hem telkens opnieuw huiveren. Maar daar is ook het wonder te horen dat zijn moeder en zusje niet bij het beruchte Goebengtransport zijn omgekomen, maar hebben kunnen vluchten.3) Het zal Ferry een leven lang niet lukken al deze herinneringen uit zijn geheugen te wissen.
Het is januari 1946. Ferry zit met zijn zuster Eppie buiten thee te drinken. Zij vertelt hem over wat haar familie en vrienden allemaal is overkomen toen hij weg was. Buiten op straat slentert iemand langzaam voorbij. Eppie herkent de man. Het is de zoon van een van hun bediendes. Hij is het die hen heeft verraden. Ferry pakt zijn pistool en schiet hem dood. Want doden, dat heeft Ferry al jong geleerd. Hij moest wel, om te overleven. Maar dit en alles wat hem is overkomen, achtervolgt hem in zijn dromen. Eppie vertelt nog veel meer. De gruwelijke ontdekking die Ferry doet naar aanleiding van haar verhalen, is nauwelijks te bevatten. Als hij weer thuis is, loopt hij rechtdoor naar kokkie. Dood en verderf wast zij van hem af met een aftreksel van djamboebladeren.4)
Als er al een rode draad door het leven van Ferry loopt, lijkt het aanvankelijk een draad die alleen naar oorlog en ellende leidt. Daar is bijvoorbeeld de ontmoeting met een soldaat die hem legerkleding geeft. Ferry besluit dienst te nemen bij Negris en belandt midden in de politionele acties. Tenslotte gaat Ferry naar Nederland. Op zondagmorgen 13 september 1948 stapt hij aan boord van het m.s. Oranje, weg van het land waar hij is geboren, op weg naar een land dat hij niet kent.
Holland: het pantser breekt
We belanden in deel III, van 1948 tot 2008. Ferry gaat werken, wil in een ritme komen zonder onverwachte wendingen, die hij al zo vaak heeft meegemaakt. Hij trouwt met Rie en krijgt een zoon en een dochter. Ferry: “Het is misschien wel de gelukkigste periode uit mijn leven, op mijn onbezorgde kindertijd na.” Gelukkig, maar wel stopt hij nog steeds de herinneringen aan de lange periode van oorlog, bersiap en politionele acties diep, diep weg. Soms is het noodzakelijk in elk geval iets hierover aan Rie te vertellen. Zoals die keer dat hij ontzettende pijn heeft in zijn lendenen. Dan vertelt hij haar op weg naar het ziekenhuis wat kapitein Sonei van de Kempetei hem heeft aangedaan. Rie is ontzet. Zij heeft veel begrip voor Ferry, probeert hem te begrijpen. Zij is het die hem verrast met een rondreis door Indonesië. Het is dan 1975. Het zal later het begin blijken te zijn van scheuren in zijn vastberadenheid niet meer over het verleden te praten. Het verleden haalt hem in. In 1978, nu met zijn dochter, bezoekt hij Indonesië opnieuw, maar denkt er niet aan dat de tijd wat ongelukkig gekozen is, rond 17 augustus. Vrachtwagens vol jonge Indonesiërs die ‘Merdeka, merdeka’ roepen brengen de herinneringen terug aan het spitsroeden lopen direct na de bevrijding, de speldjes met rood-witte vlaggetjes die in zijn lijf werden gestoken. Op Bali maakt Ferry kennis met goena-goena, hij wordt er het slachtoffer van. En dit naar aanleiding van het feit dat hij verstaat wat een barman zegt. Hij maakt zich kwaad. De barman dreigt: ‘Awas loe.’ ‘Pas op, jij.’ Ferry voelt zich doodziek. Dankzij een toekang pidjit, een masseuse, wordt hij gered. Hij geeft geen gehoor aan haar dringend verzoek nog niet te vertrekken. Terug in Nederland komen de artsen met allerlei pilletjes, maar niets helpt. Dan besluit Ferry dat hij zelf het gevecht aan moet gaan met de goena-goena. Het was een gevecht op leven en dood, schrijft Ferry. Maar hij heeft overwonnen. Hij is hierna wel verzwakt. Tijdens een kort middagslaapje ziet hij ze ineens voor zich: Cor, Jan, Dolf, Henny, Rinus, Joop en Jaap, Frits en Jozef. En herinnert zich met een grote schok de belofte die zij elkaar hadden gedaan: wie zou overleven, moet getuigen over wat hen in die lange periode van oorlog en bersiap is aangedaan. Veertig jaar zijn verstreken en hij heeft niets gedaan om deze belofte in te lossen. Dan breekt Ferry. Eindelijk maakt hij een begin en schrijft en schrijft, in de schriften die Rie voor hem had gekocht. Soms is niet meer te lezen wat hij heeft geschreven, het blad is vol van vlekken veroorzaakt door de tranen die blijven vloeien. De specialist die Ferry behandelt, constateert: ‘oorlogssyndroom’ , of in huidige termen posttraumatische stress-stoornis. Een overbuurman, die de schriften van Ferry heeft gelezen, vindt dat deze verhalen naar buiten moeten komen omdat er over de ervaringen van politieke gevangenen nog zo weinig bekend is. Hij wil graag contact opnemen met een journalist van Elsevier. De ervaringen van Ferry worden gepubliceerd onder de titel: ‘ Wij hebben nooit bevrijding gekend.’ Maar ondanks alles wat hij heeft meegemaakt, duurt het toch nog tot juni 1988 voor Ferry erkenning krijgt voor zijn rol in het verzet tegen de Japanners. In de loop van de jaren stemt hij regelmatig in met verzoeken om interviews door journalisten en documentairemakers.
De belofte wordt ingelost
Dan komt eind 1995 Elise Lengkeek, journaliste verbonden aan het Nederlands Dagblad, in zijn leven. Zowel Ferry als zijn vrouw zijn eerst tamelijk terughoudend. Het wordt tenslotte een vriendschap die tot aan zijn dood op 12 december 2008 zou duren. Hij schrijft haar lange brieven waarin hij vertelt over het leven in die benarde jaren in Indië. Oorlog, martelingen, dood, steeds nieuwe feiten die hij zich herinnert. Maar in het begin weigert Lengkeek een boek over zijn leven te schrijven. “Te ingewikkeld en te veel ellende,’ vindt zij. Pas in december 2004, kort voor een vakantiereis die Ferry met Rie naar Thailand wil maken, zegt ze ja. Lengkeek: ‘De schijnwerpers moeten zich verplaatsen naar het geschenk van jouw leven: de bijzondere man die je ondanks alles geworden bent (…).’ Maar eerst de vakantie van Ferry. Waar hij en Rie getuige zijn van de tsunami en er ook bijna tot de slachtoffers behoorden.
Elise Lengkeek wilde ‘een waardig en onberispelijk boek’ schrijven. Dat is haar volgens mij zeker gelukt. Zij gebruikte geen woord te veel, of te weinig, om de gruwelijke ervaringen van Ferry Holtkamp te beschrijven. De flashbacks geven adempauze. De achtergrondinformatie bij ‘Ik beken’ getuigt van een gedegen research. Als minpuntje wil ik toch noemen de spelling en de vertaling van enkele woorden opgenomen in de woordenlijst. Dat alleen. Verder zou ik dit boek graag op de leeslijst van middelbare scholen en voortgezet onderwijs willen zien. Omdat in dit boek het onderwerp vanuit verschillende perspectieven wordt belicht. Omdat het berust op feiten van iemand die alles zelf meemaakte. Er is niets geromantiseerd, eerder sober en toch heel helder beschreven. De feiten, de harde waarheid…
‘Soerabaja, Soerabaja, je bent niet meer die je was toen de mensen glimlachten om je schoonheid. Iedereen vervloekt thans deze plek. Tussen je puin in lanen en straten liggen duizenden mensen. Er is niemand om hun rottend gebeente te bedekken.’
Op 18 mei 2005 kreeg Ferry het Ereteken voor Orde en Vrede toegekend.Hij ziet zijn kameraden van toen staan, hij alleen kan hen zien. En neemt voor hen de onderscheiding in ontvangst. Ferry Holtkamp overleed op 12 november 2008.
___________________________
Elise G. Lengkeek, Ik beken. Amsterdam 2009. Mistral Uitgevers , FMB Uitgevers, Postbus 3626, 1001 AK Amsterdam ISBN 978 90 499 5109 2, NUR 320
Andere publicatie van Elise Lengkeek:
De hel van Tjideng. Herinneringen van Bep Groen, ex-gevangene Jappenkamp oktober ’42 – december ’45.
Barneveld 1995 Uitgeverij Vuurbaak ISBN10: 9055600393 ISBN13: 9789055600397
Noten
1)In Soerabaja is na de capitulatie van het KNIL zijn verschillende groepen verzetsactiviteiten begonnen. Bekendst is de groep rond kapitein W.A. Meelhuysen, luitenant Ferdinandus en onder-luitenant H. Groothuizen. Medio 1943 was het meeste verzet door de Japanners uitgeschakeld. Zie ook op deze website de vijfdelige reeks over het verzet.
2)Op “Bloedige maandag”, 15 oktober 1945, werden in Soerabaja 3.300 Nederlandse mannen en jongens uit hun huizen gehaald en weggebracht. Deels naar de Simpangclub, deels direct naar de Werfstraat- en de Boeboetangevangenis. Ze werden onderworpen aan martelingen en moord. Uiteindelijk zijn 42 mannen en jongens in de kelders van de Simpang Club vermoord.
3)Op 28 oktober 1945 valt een transport van vrouwen en kinderen vanuit de wijk Goebeng in een Indonesische hinderlaag. Bijna 200 van hen werden vermist of waren gedood.
4)Djamboe: guavevrucht.
5)Ingesteld bij Koninklijk besluit no. 4 van 2 december 1947 (Nederlandse Staatscourant no. 7 van 12 januari 1948). Het wordt toegekend aan militairen van de krijgsmacht die in het toenmalige Nederlands-Indië, dan wel Indonesië, en aangrenzende zeegebieden, tussen 3 september 1945 en 4 juni 1951 tenminste drie maanden in werkelijke dienst zijn geweest.
Informatie op het internet
Website Elise Lengkeek
Eerder op: IndischHistorisch.nl
ik heb bewondering voor deze man.
Ik ben trots dat ik Holtkamp heet.
Het is jammer dat ik niet eerder heb geweten dat hij (2x) bij mij om de hoek in Amsterdam heeft gewoond.
Die man had veel meegemaakt,hij had veel trauma’s opgelopen en was in de jaren in Nederland alleen maar met zichzelf bezig,het was een harde man de martelingen hadden hem getekend voor het leven.