Woord vooraf Humphrey de la Croix
Frederik (Frits) Disco is in 1930 geboren als het derde kind uit een gezin van vader, moeder en vijf kinderen. Zijn vader was ambtenaar bij het Binnenlands Bestuur en was belast met de communicatie tussen de vele eilanden van de Indische archipel. Als bestuursambtenaar had hij periodiek recht om op verlof naar Nederland te gaan. Frederik Disco’s familie heeft een gemengd Nederlands, Belgische, Oostenrijkse, Schotse en Javaanse afkomst.
Het verhaal van zijn leven heeft hij in het boek Verdrongen verleden vorm gegeven. Dat deed hij bij wijze van therapie om, naar eigen zeggen, af te rekenen met zijn herinneringen. Vandaar de titel die hij het boek heeft meegegeven.
Een groot deel van zijn jeugd woonde Frederik Disco op toenmalig Celebes (Sulawesi) in de stad Makassar (ook: Ujung Pandang).Toen de oorlog in december 1941 uitbrak woonde het gezin in die stad.
Vader Cornelis Disco was tijdens de groter wordende dreiging van oorlog gemobiliseerd. Wanneer het inderdaad zover zou komen dat de vijand binnenviel, was hij belast met de vernietiging van strategisch belangrijke gebouwen zodat die niet door de aanvallers konden worden benut. Na de capitulatie van het KNIL op 9 maart 1942 gaat vader in krijgsgevangenschap. Zijn moeder vlucht met vijf kinderen naar een fruitplantage bij Boedjoeloe in het berggebied van Zuid-Celebes. De locatie was opgetrokken in de regionale Makassaarse en Boeginese stijl. Kenmerkend daarvoor is dat huizen op palen worden gebouwd. Moeder had door het wegvallen van haar echtgenoot geen middelen van bestaan. Tijdens het verblijf werd ze ook nog eens zwaar ziek. De kinderen waren toen gedwongen zichzelf te redden en hebben hun eigen weg moeten zoeken. Het leven was een kwestie van overleven geworden.
Frederik Disco
Jeugd in Makassar
Wij woonden in Makassar op Zuid-Celebes, mijn ouders, mijn broers en ik. Makassar was een havenplaats van groot belang voor de handel in de regio en met de andere delen van de archipel. Doordat de zee er diep was, konden grote zeeschepen er gemakkelijk aan de kade aanleggen. De haven lag aan een baai, begrensd door tientallen kleine eilanden waardoor de zee er bijna altijd kalm was. Van hier uit werd veel handel gedreven, voornamelijk door Chinezenen. Boeginezen waren van oudsher belangrijke scheepsbouwers. Ze bouwden grote (200 ton), geheel uit teakhout vervaardigde zeilschepen, de z.g. ‘pinisi-schoeners’ en voeren tussen alle eilanden van de archipel.
De vrij kleine Europese gemeenschap op Makassar bestond uit, naar schatting, een paar honderd gezinnen, waarvan de meeste Nederlands.
Werken in de tropen
Voor mensen, die door Nederland werden uitgezonden, was het werken in de tropen zwaar en niet zonder risico. Het was een goede gewoonte om mensen, die nog maar net in de tropen waren gearriveerd, gedurende enige maanden te laten acclimatiseren. Zij hoefden dan niet te werken. Meestal waren ze daar dan ook niet toe in staat omdat ze ziek werden. Hun lichamen beschikten nog niet over voldoende antistoffen om geen last te krijgen van tropische ziekten zoals: malaria, dysenterie, cholera, diarree, en dergelijke. Ze deden er wel verstandig aan om zich intussen op de hoogte te stellen van de inlandse cultuur, de adat en de taal.
Over land en volk
Goena-goena
Het inheemse volk was zeer bijgelovig. Mystiek speelde altijd een grote rol in hun leven. Alles had een ziel. Men geloofde stellig in geesten (op z’n Makassaars: momoh’s en gondrewoh’s). Men geloofde stellig in het vermogen van sommigen om op meerdere plaatsen tegelijk aanwezig te zijn (goena-goena). Door middel van meditatie konden deze mensen uit hun lichaam treden. Men geloofde in reïncarnatie. De dood had voor hen een heel andere betekenis dan voor ons. Hun denken en handelen werd sterk beïnvloed door de mystiek. Als Europeaan diende je met deze levenshouding rekening te houden. De ‘inlanders’ hadden een subtiel gevoel voor onderlinge verhoudingen; alles was aan regels gebonden, de adat of volksrecht. Voor Europeanen was dit vaak moeilijk te begrijpen.
Hygiëne en gezondheid
Hygiëne was heel belangrijk. Je moest je handen vaak wassen. Je ging twee of drie keer per dag baden. Je trok een paar keer per dag schone kleren aan en je moest voorzichtig zijn met het drinken van water uit de kraan. Al deze maatregelen golden in het algemeen niet voor de Indische mensen, de zogenaamd ‘gemengdbloedigen’.
Het boek met de geneeskrachtige kruiden, de ‘Kloppenburg’
Als ons kinderen iets mankeerde keek mijn moeder altijd in een dik boek, waarin alle tropische ziektes beschreven stonden: het boek van ‘Kloppenburg’. Aan de hand van dit boek heeft zij ons altijd zonder dokter genezen van allerlei ziektes. 1)
De Chinese tandarts
We gingen ook nooit naar een tandarts. Neen, de tandarts kwam namelijk bij ons aan huis. In Indië waren tandartsen bijna altijd Chinezen. Ze hadden geen praktijk aan huis. De onze kwam altijd op de fiets en had dan zijn hobbydoos bij zich. Hij leurde langs de huizen van de Europeanen en vroeg dan of hij nog wat mocht doen.
We hadden steeds dezelfde man. Mijn vader besliste altijd. Als hij ‘ja’ zei, werd een rechte stoel uit de eetkamer gehaald en in de bijgebouwen op de gang geplaatst. Gezeten op deze stoel werd je gebit dan gecontroleerd en de schade werd gemeld aan mijn vader, die vervolgens overlegde over de behandeling en de hieraan verbonden prijs. Als de bedongen prijs beviel dan werd er, in geval van twijfel zonder enige verdoving getrokken. Die tand of kies zou dan in de toekomst geen geld meer kosten. Kleine gaatjes moesten wél worden gevuld. Daartoe werd de fiets door de Chinees omgebouwd en wel zodanig, dat hij, door op de pedalen te trappen, de boor kon aandrijven. Zo werd het gaatje behandeld en gevuld met een soort cement. Dat was altijd een pijnlijke gebeurtenis, vooral als de man moe werd van het trappen en de boor steeds langzamer ging draaien. Soms was de boor al bot voordat hij begon.
Wie nog niet aan de beurt was geweest stond er dan vol angst en afgrijzen naar te kijken. Overigens kon je de rijkdom van een Chinees afleiden uit het aantal gouden tanden in zijn mond. Chinezen lieten graag gouden jackets in hun gebit aanbrengen, als teken van welvaart.
Mijn jeugdjaren
De haven was ook een geliefd gebied om rond te dolen. Hier werden grote zeeschepen gelost of geladen. Dat gebeurde soms met hijskranen, maar meestal d.m.v. mankracht. Dan liepen lange rijen koelies in cadans de loopplank op en af met stukgoed. Daar werd dan meestal bij gezongen om het tempo te bepalen, zoals men ook graag zingt om de tel niet kwijt te raken. In de haven hing altijd een bepaalde doordringende kruidige geur die je alleen hier of bij de pakhuizen aantrof.
Toen ik 10 jaar oud was, ging ik ook wel alleen op onderzoek uit. Ik zwierf dan door afgelegen kampongs buiten de stad. Soms zag ik ‘fakirs’ die voor geld een dolk door hun wang staken, van de ene kant naar de andere kant van de wang, zonder dat er bloed vloeide. Of je zag iemand een kris tot aan het heft in zijn keel steken. de toeschouwers waren altijd onder de indruk van deze mysterieuze kunsten.
Je moest altijd rekening houden met insecten. De vloeren in huis moesten vaak gedweild worden met carbol. Desondanks hadden we kakkerlakken in huis. Van die grote, van wel 5 centimeter lang. Ze nestelden zich graag in deursloten. Als je de sleutel omdraaide hoorde je ze kraken. Soms peuterde ik ze eruit om met ze te spelen en als je geluk had ving je een witte, een zogenaamde albino. Die deed je dan in een luciferdoosje om hem op school te laten zien. De bijgebouwen waren een geliefde plaats voor deze dieren. En vooral in de keuken had je ze. Als je’ s avonds in de keuken moest zijn, vlogen de kakkerlakken in paniek om je oren zodra je het licht aandeed. Ze hebben namelijk. een hekel aan licht. Maar na een poosje kon je ze nergens meer terugvinden omdat ze in heel nauwe kieren waren weggekropen.
In de eetkamer moest je maatregelen nemen tegen mieren. De poten van de tafel en het buffet stonden daarom altijd in bakjes met water. Deed je dat niet, dan werd er gewoon uit je bord meegegeten en ook de suikerpot in het buffet stond dan niet veilig.
Overal had je ‘tjitjaks’. Dit zijn huishagedissen die tegen de muren kropen om muggen te vangen.
De koelkast werkte op een spiritusvlam. Dat was al een hele verbetering in vergelijking met de ijskist die we eerder hadden. Voor verlichting hadden we gloeilampen maar we hadden eerder ook wel olie- en carbidlampen gebruikt. Voor verlichting op de fiets gebruikten we petroleum in een lamp, die eerst in huis moest worden aangestoken en later op de fiets moest worden geplaatst.
Het einde van een mooie jeugd
Intussen was het 1941. In Europa was de oorlog al uitgebroken. In Makassar gonsde het van de geruchten. Nu dreigde ook nog Japan Indië binnen te vallen. Er werden voorzorgsmaatregelen genomen. Mijn vader werd door het leger ingedeeld bij het vernielingscorps en moest strategische gebouwen en apparatuur opblazen zodra de Japanners Makassar zouden binnenvallen.
____________________________________
Noten
1) Jans Kloppenburg-Versteegh, Indische planten en haar geneeskracht, 1907.
Jammer dat het boek niet meer te krijgen is. Als Indo spreekt dit verhaal, en de stijl, mij aan.
Pingback: Gepubliceerd onder thema Familieverhalen: Verdrongen verleden Deel 2 door Frits Disco |
Pingback: Gepubliceerd onder thema Familieverhalen: Verdrongen verleden Deel 2 door Frits Disco |