Humphrey de la Croix
Ter Inleiding
Godfried Abraham Schotel werkte in 1981 op 77-jarige leeftijd op een kleine draagbare schrijfmachine zijn levensverhaal uit. Zijn zoon Jouke Adriaan Schotel heeft de oorspronkelijke teksten zoveel mogelijk gevolgd en er nu een bundel van gemaakt, groot 337 pagina’s op A-4 formaat. Het boekwerk is rijk geïllustreerd met veel authentieke foto’s en scans van persoonlijke documenten. In het eerste deel kwam de periode vanaf zijn geboorte in 1904 tot en met de jaren dertig aan de orde. Dit tweede deel begint met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, waardoor alles ingrijpend veranderde voor Indische Nederlanders, Nederlanders en de inheemse bevolking van de archipel.
Afgesneden van Nederland
Indië was na de capitulatie van het vaderland op 10 mei 1940 op zichzelf aangewezen. Met grote spoed werd geprobeerd de defensie op oorlogspeil te brengen. Immers, Duitsland’s bondgenoot Japan had zijn schaduw intussen al over geheel Zuidoost Azië geworpen. Het aan grondstoffen rijke Indië lag voor de hand om toe te voegen aan de Groot Oost-Aziatische Welvaartssfeer. Godfried Abraham Schotel merkte direct de effecten van de oorlog, zelfs op Bali. Bezittingen van de inmiddels geïnterneerde Duitsers werden in beslag genomen en geveild. Het huis van Walter Spies in Tjampoean bij Oeboed werd verkocht aan een Marianne van Wessem. Schotel had zijn oog laten vallen op het huis van Kessler, de oud-administrateur van Poeloekan. Uiteindelijk heeft hij het kunnen kopen voor de lage prijs van 600 gulden inclusief inboedel. Met de zaken ging het goed en drukker dan ooit. Zelfs was er tekort aan personeel. Schotel leidde met succes een aan hem toegevoegde aspirant-werknemer van Balinese afkomst, I Regeg, op tot een goede employée.
Oorlog met Japan
Op 8 december 1941 (Hawaiitijd 7 december) werd in Indië bekend dat Japan de VS had aangevallen. Gouverneur-Generaal jhr. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer verklaarde op de radio dat Nederlands-Indië zich in oorlog bevond met Japan. Het was in de persoonlijke sfeer direct te merken. Het scheepvaartverkeer werd aan allerlei strengere regels onderworpen. Voor Schotel was het zaak dat zoon Jouke die op Lombok logeerde bij bevriende familie, zo snel mogelijk thuiskwam. De oorlog zorgde voor koortsachtige activiteit. Mannen moesten zich melden in havens en kazernes, gebouwen voorzien van verduistering. Schotel kwam in de zogeheten noodformatie, een kleine groep professionals die het economisch leven in al zijn facetten op gang moest houden. De oorlogssfeer werd dominanter naarmate de slechte berichten over het verloop van de oorlog binnenstroomden. Het onneembaar geachte Singapore was gevallen, eerder waren de Britse slagschepen Prince of Wales en Repulse tot zinken gebracht in de Straat van Malakka en was de oliestad Tarakan op Borneo ingenomen medio januari 1942. De oorlog kwam akelig dichtbij. Schotel had zijn echtgenote Pita ervan overtuigd om met de kinderen een veilig heenkomen te zoeken in Bandoeng bij een tante. Maar de nieuwe resident van Bali dat de Verordening Burgerdienstplicht vereiste dat iedereen in zijn woonplaats moest beschikbaar en oproepbaar moest zijn. Toch zou het gezin eind januari noodgedwongen moeten vertrekken naar Jave omdat het vliegveld van Djimbaran voor het eerst was gebombardeerd. Nu werden alle beschikbare mannen opgeroepen voor dienstplicht. Ook als kunstschilders Rudolf Bonnet en Willem Hofker in het leger moesten. Merkwaardig genoeg zouden ze in de loop van februari 1942 met verlof terugkeren! Bonnet meende dat het leger niet wist hoe hen in te zetten.
De val van Bali
Op Bali bleef een klein groepje mannen de dagelijkse gang van zaken draaiende houden. De vrouwen, kinderen en ouderen waren naar voornamelijk Java vertrokken. Op 19 februari 1942 was een Japans vlooteskader op weg naar Bali. Schotel’s vriend Le Mayeur meldde dat Sanur werd beschoten. De situatie leek onhoudbaar en de Europeanen moesten beslissingen nemen: blijven of weggaan. Schotel, politie-inspecteur Leyh, douaneman Wolff en radio-telegrafist Caspers zouden proberen per prauw uit te wijken naar Australië. Het was een plan met uiterst onzekere afloop gezien de afstand en de zeewaardigheid van de prauw. Maar door een gelukkige omstandigheid kreeg de groep de beschikking over een jacht, de Zeevaarder. Voorlopig was Schotel het hardst aan de gang met het voorbereiden van de vernieling van installaties en apparatuur. Geld en administratie moesten worden verzameld en zouden worden meegenomen. Bij het groepje voegde zich ook zuster Van Riemsdijk, een verpleegkundige en de enige achtergebleven Europese vrouw. Het was vroeg in de morgen op 19 februari en de Japanners waren in Sanur geland, nog geen 30 km verderop.
Vlucht over zee naar Java
De Zeevaarder kwam terecht in de gevechten tussen Geallieerde vliegtuigen en Japanse vlooteenheden in de Straat van Badoeng tussen de zuidoostkust en het eiland Noesa Penida. Onderweg stuitten ze op een motorboot behorende van torpedobootjager Hr. M.S. Piet Hein, een schip van Karel Doorman’s eskader en bleek te zijn vernietigd door de Japanners. De Zeevaarder werd verruild voor de grotere motorboot. Al snel zag Schotel’s gezelschap overlevenden in het water drijven. In totaal werden er 32 overlevenden opgepikt; de motorboot was propvol en men kwam tot de conclusie dat de reis niet naar Australië meer moest gaan maar naar Java. De volgende dag kwam het vaartuig aan in Banyuwangi waar ze met vreugde werden onthaald door een grote groep, onder wie assistent-resident Tom Jansen.
Capitulatie en begin van de bezetting
Schotel maakte de val van Indië mee in Bandoeng bij de tante van zijn echtgenote. In het grote huis zouden een zestigtal Japanse soldaten inkwartieren. Als grappig voorval noemt hij het gebruik van de toiletpot door de soldaten om groenten in te wassen. Na ontmoetingen met mensen van de KPM ontstond bij Schotel het plan om terug te gaan naar Bajoewangi om met de Zeevaarder alsnog te vluchten. Het is dan april 1942 en de Japanse aanwezigheid is nog niet overal intensief en nadrukkelijk. De tocht naar Oost-Java gaat eerst per auto, maar na een ongeluk belandt Schotel in Malang in een ziekenhuis vanwege een hoofdwond. In Banjoewangi is de boot door de Japanse aanwezigheid onbereikbaar en Schotel gaat ontmoedigd en moedeloos naar Soerabaja. Daar maakt hij een razzia mee maar werd niet meegenomen omdat hij zich dom voordeed. De reis ging weer terug naar Bandoeng. Al snel volgde registratie (surat pendaftaran), maar de grootste zorg was hoe in het bestaan te voorzien. Zelf groenten in een tuintje verbouwen en op de pasar goedkper eten kopen was noodzakelijk geworden. Voordat Schotel uiteindelijk terechtkwam in interneringskamp Tjimahi op het kazerneterrein van het 4e en 9e Bataljon KNIL, was hij eerst nog in Bondowoso, Oost-Java terechtgekomen. Verdere plannen dáár werden onderbroken omdat alle Europeanen op transport werden gezet. De lange treinreis eindigde in Tangerang via het Lands Opvoedings Gesticht in Bandoeng en van daaruit volgde internering in Tjimahi.
Verblijf in kamp Tjimahi van eind 1943 tot 1944
Eerst had het kamp gediend als krijgsgevangenkamp, maar vanaf eind 1943 kwamen er mannen en jongens vanaf 12 jaar. Hoofd van Tjimahi was jhr. mr. Carel de Villeneuve. Schotel werd tot een van de blokhoofden gekozen. In het kamp zouden in totaal maximaal 10000 mensen hebben verbleven. Het Japanse hoofd van de bewaking was Nakamura, een wrede, genadeloze man die lijfstraffen ook persoonlijk uitvoerde. Schotel beschrijft ook de aversie jegens Nederlanders die met de Japanners samenwerkten, de ballenjongens (naar de Japanse vlag die ze als embleem rond hun arm hadden). Grote zorg was de hygiëne die snel achteruitging. Het aantal gevallen van diarree en dysenterie nam schrikbarend toe. Nogal wat mannen overleefden hun aandoeningen niet. Er was ook een gebrek aan medicijnen of daaraan gelijkwaardige vervangingsmiddelen. Geluk was dat er zich artsen en verplegers onder de medegevangenen bevonden. Voor het spaarzame amusement zorgden musici. Een van hen was de destijds bekende violist en dirigent van Pools-Amerikaanse afkomst Szymon Goldberg (1909-1993), die meestal op donderdagen een concert gaf; deze werden drukbezocht. Schotel nam een risico toen hij op een dag aan Nakamura moest uitleggen waarom men de collaborateur Van den Eeckhout niet in het kampbestuur wilde hebben. Hij legde in gebrekkig Japans uit dat de Nederlanders de kandidaat een verrader vonden en dat het van gebrek aan bushido (Japans: eergevoel) zou getuigen hem op te nemen in het bestuur. Nakamura zei echter slechts dat de mannen konden inrukken en daarmee de kwestie als afgesloten te beschouwen. Godfried Abraham Schotel heeft voor dit optreden na de oorlog de Verzetsster Oost-Azië en de Britse Silver Laurel Leave ontvangen.
Jongenskamp Tjimahi
Op voorspraak van kampleider De Villeneuve werd Schotel vanaf 21 juli 1944 hoofd van het jongenskamp, ook bekend als Kamp Baros 6. Er bevond zich een 300-tal jongens van 12-12 jaar uit het voormalige vrouwenkamp Tjihapit. Dagelijks arriveerden nieuwe groepen jongens, meestal van 12-15 jaar oud. Allemaal uit vrouwenkampen zoals Karees (Bandoeng), Tjideng en Kramat (Batavia), Lampersari (Semarang) en Banjoebiroe (Malang). Schotel was getroffen door de mensenkennis van deze jonge kinderen en hun gebrek aan vertrouwen in de volwassenen.
Contact met het mannenkamp was er omdat dagelijks een ploeg keukenjongens naar kamp 4 moest om brood te halen. Schotel vertelt dat ze van laatste nieuws over de oorlog wisten omdat het gelukt was een radio te laten functioneren. Zo werd D-Day bekend. Ook was er nieuws te halen via de boerderij Leuwih Gadja waar een corveeploeg aan de slag was.
Naar het einde van de oorlog
Naarmate de internering voortduurde, namen onderlinge spanningen en het aantal zieken en overledenen toe. Onderlinge spanningen ontstonden door verlies van erosie van solidariteit en vrees voor het eigen hachje. Zelfs werd door een groepje mannen geweld en intimidatie gebruikt om voedsel te bemachtigen of bezittingen van overledenen in bezit te krijgen. Voor veel druk zorgde ook de toevoeging van een grote groep volwassen mannen aan het jongenskamp. Met name de verdeling van voedsel en de solidariteit met de zieken was steeds een heet hangijzer. Schotel moest zich ook veel ontevredenheid over zijn positie en persoon laten welgevallen. Het was dus zaak behendig te manoeuvreren in die constellatie. Schotel beschrijft ook het verschijnsel waarover later door historici en ex-geïnterneerden over wordt gepraat. Namelijk dat de persoonlijke verzorging van de mannen en jongens zienderogen weggleed. Men baadde niet meer, waste noch verschoonde hun kleren en vervuilden. In de vrouwenkampen was dit verschijnsel er niet. De verklaring wordt wel gezocht in het gegeven dat in de vooroorlogse samenleving de vrouwen die persoonlijke verzorging van hun echtgenoten en kinderen nauwgezet onder aandacht werd gebracht. Eenmaal zonder de “sturende” vrouwenhand waren mannen kennelijk minder zelfredzaam. Voordat de oorlog ten einde was, onderwierp Kunemoto, de Japanse commandant van het jongenskamp de geïnterneerden aan mishandelingen. Niet alleen door hemzelf uitgevoerd maar de jongens moesten elkaar ook slaan op het hoofd. Velen hebben er later gehoorproblemen aan overgehouden. Ook Schotel zelf moest een keer met de andere mannen in een nauwe, erg heet wordende smalle ruimte voor straf uren staan.
De Japanse capitulatie en daarna
Na het bekend worden van de Japanse overgave op 15 augustus 1945 volgde een rommelige periode. De orde in het kamp was ver zoek en iedereen wilde weg. Naar huis of om familie te gaan zoeken. Het werd al gauw duidelijk dat er toch dingen waren veranderd. Zo zagen de mensen rood-witte vlaggen op gebouwen wapperen. En er waren berichten op de radio over de nieuwe republiek Indonesië. Na een maand van onzekerheid volgde in september 1945 het besef dat de situatie verre van veilig was. Uit vliegtuigen kwamen folders met de oproep het kamp niet te verlaten. Het kamp vulde zich met geboloste mensen: voormalige geïnterneerden die nu familieleden bij zich hadden. Het kamp veranderde in een soort gezinskamp, wat dan weer zijn eigen organisatorisch problemen veroorzaakte. Gezien de normen van die tijd verhaalt Schotel over een bijzonder probleem: een van de kampmedewerkers had zijn verloofde gevonden en die was er nu ook. Maar het was not done dat man en vrouw samenwoonden vóór het huwelijk. Schotel werd gevraagd als hoofd het huwelijk te voltrekken. Hij voldeed aan het verzoek ook al was de juridische status van het huwelijk onzeker omdat Schotel mogelijk niet bevoegd was als zodanig op te hebben getreden. Eind 1945 zaten de mensen nog in het kamp en voelden ze zich gevangenen. Inmiddels waren Engelse en Nederlandse troepen gearriveerd op Java. De kampen werden bewaakt door de Netherlands Indies Civil Administratiopn (NICA). Langzaam maar zeker werd de Nederlandse aanwezigheid zichtbaar, maar de onzekerheden over wat er ging gebeuren op korte termijn waren groot.
Terug naar Bali en eerste Europese verlof
Godfried Abraham Schotel had een rol in het herstel van het Nederlands bestuur en kwam op Bali terecht in het voorjaar van 1946. Na vier jaar eindelijk weer thuis! Zijn werk was hoofdzakelijk logistiek van aard: zorgen voor transport van noodzakelijke goederen als voedsel, grondstoffen en kleding naar de plekken die het hard nodig hadden. Zoals het zwaar getroffen Soerabaja en andere grote plaatsen. Na 21 jaar volgde in april 1947 het weerzien met Nederland. Voor echtgenote Pita en zoon Jouke was het een kennismaking met het vaderland. Jouke zou schoolgaan in Nederland. Een keus ingegeven door de onzekere toekomst van de Nederlanders in Indonesië.
Laatste jaren in Indonesië Schotel pakte zijn werkzaamheden op in Den Pasar. Naast de veranderingen als gevolg van de dekolonisatiestrijd, kreeg Schotel ook te maken met het vertrekken van oudgedienden met wie hij eerder lang en goed had samengewerkt. Ook in de woonomgeving veranderde veel: oudere bewoners gingen weg en er kwam een geheel nieuwe generatie jongere mensen. De vroegere sociale verbanden uit de koloniale samenleving bestonden niet meer. Na overplaatsingen naar onder andere Batavia en Makassar verliet Schotel begin 1958 Indonesië voorgoed. Samen met veel andere Indische Nederlanders die in de archipel geen toekomstperspectief meer zagen.
Conclusie
Het boekwerk Tussen Agoeng en Gedeh geeft een vaak nauwgezet beeld en sfeertekening gezien door een Indische Nederlander die het niet altijd makkelijk heeft gehad in zijn persoonlijk leven. Met name verdriet door ziekte en overlijden in familiekring hebben een stempel gedrukt op zijn gemoedsstemming als adolescent. Godfried Abraham Schotel heeft een succesvolle loopbaan weten te realiseren in de Oost-Indische handelssector. In het werk klinkt heel erg door zijn verbondenheid met Bali waar hij zijn beste jaren heeft doorgebracht. Het was een liefde voor de natuur, cultuur en de mensen van Bali. Dankzij karaktereigenschappen als integerheid, plichtbetrachting, groot organisatorisch vermogen, gezag en gevoel voor menselijke verhoudingen is hij er in geslaagd het kamp Tjimahi waar hij was geïnterneerd goed te laten functioneren. Niet in het minst vermelden we hier de betoonde moed met gevaar voor eigen gezondheid en leven die hebben geleid tot toekenning van onderscheidingen als de Verzetsster Oost-Azië en het Silver Laurel Leave.
Het andere artikel in deze tweedelige publicatie:
Tussen Agoeng en Gedeh. Levensbeschrijving G.A. Schotel 1904-1983. Deel 1.
Noot van de redactie
De memoires van Godfried Abraham Schotel zijn geschonken aan het Nederlands Insitituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en maken deel uit van de Indische collectie.
Wilt u meer informatie over Tussen Agoeng en Gedeh. Levensbeschrijving G.A. Schotel 1904-1983? Mail ons: info@indischhistorisch.nl
Ik verneem graag van U hoe ik aan een copie van dHr. Schotel’s beschrijvingen zou kunnen komen. (Mijn grootvader zat in dezelfde periode in Tjimahi 4, en ik heb grote interesse in alle informatie die beschikbaar zou kunnen zijn).
Met vriendelijke groet,
Prof. Martin F. Land
Graag sluit ik mij aan bij het verzoek van Prof Martin F.land.
Mijn vader was Inspecteur van politie zat ook in Tjimahi 4.
met vriendelijke groet, Johan.H.Koster