De wereld indelen in vrienden en vijanden schept veel duidelijkheid. Voor veel Westerlingen is de Islamitische Staat IS nu een vijand. Koerdische rebellen van de PKK die door de Verenigde Staten, Turkije en de Europese Unie op de lijst van terroristische organisaties staan, en dus de vijand, worden nu door de Westerse coalitie tegen IS als bondgenoten gezien.
Een dergelijke “beperkte houdhaarheidsduur” van wie een vriend of een vijand is, is door de gehele geschiedenis van Nederlands-Indië een terugkerend verschijnsel.
Het begon met de Verenigde Oost-Indische Compagnie VOC die vanwege haar nog geringe aanwezigheid in de archipel geen daadwerkelijk gezag kon uitoefenen over grotere gebieden zoals geheel Java, de Molukken of Celebes en moest grijpen naar het middel van verdeel en heers. De nationale eenheidsstaat Indonesië was er nog lang niet in de zeventiende eeuw. Verschillende vorstendommen rivaliseerden met elkaar en sloten onderlinge coalities. Vrienden en vijanden wisselden vaak van partner. Wie was er het sterkst om bij aan te sluiten? De Nederlanders waren nieuwkomers maar toonden snel volwaardige deelnemers te zijn in de machtsstrijd. Die beslisten ze uiteindelijk in hun voordeel totdat Japan in 1942 Indië aanviel en een eind maakte aan meer dan drie eeuwen Nederlandse overheersing.
Van handelsposten tot een imperium 1600 – 1900: de rol van inheemse vrienden
Het is een fascinerend historisch verschijnsel dat het kleine Nederland, meer dan 12000 kilometer ver weg gelegen van de Indonesische archipel, met relatief weinig mensen, wapens en effectieve invloed ter plekke een gebied zo groot als Europa zo lang kon overheersen. Wie niet sterk was moest slim zijn. De Nederlanders waren gedwongen pragmatisch te zijn wilden ze hun handelsmonopolie op specerijen behouden én vergroten. De VOC had al gauw door dat de tientallen vorstendommen op Java onderlinge rivalen waren en zich vaak met elkaar in conflict bevonden. Daaraan lagen geen ideologische of religieuze verschillen aan ten grondslag. Macht en hebzucht waren de echte drijfveren. Deze vorstendommen waren eeuwenoude traditionele samenlevingen die in tweeën waren gedeeld. Er was een kleine clan bestaande uit een autoritair heersende vorst, zijn familie en andere vertrouwelingen. Zijn uitdijende familie en andere aristocraten dienden als bureaucratische klasse, die de neiging had alleen maar in aantal toe te nemen. Deze elite matigde zichzelf ook een vorstelijke levenswijze aan met onbegrensde materiële behoeften. Deze machthebbers waren economisch gezien slechts consumenten van de productie van de aan hen onderhorige bevolking. Deze produceerden voor een deel op basis van gratis te verrichten arbeid zoals geregeld in het lokale volksrecht de ‘adat’. Deze herendiensten namen toe naarmate het aantal leden van de adellijke families alleen maar toenamen en daarmee hun materiële behoeften.
De Nederlanders speelden daarop uitgekookt in en sloten lucratieve contracten in ruil voor veiligheid van hun mensen, plantages en bovenal de (monopolistische) handel in specerijen en later andere plantagegewassen. Het corrumperende maatschappelijke systeem van machtshebbers dat steeds meer middelen onttrok aan de bevolking, liep in de meeste kleine vorstendommen uiteindelijk vast. Uitbuiting heeft ook zijn grenzen. De Nederlanders waren de enigen die een “waardevaste” goede financiële positie hadden gerealiseerd. Met dat vele geld en samen met bevriende andere vorsten wisten ze geleidelijk meer lokale vorsten afhankelijk te maken van hun uitheemse ‘vrienden’.
Een goede vriend: de sultan van Soerakarta
De Midden-Javaanse Vorstenlanden Soerakarta (Solo) en Djokjakarta zijn de overblijfselen van het eens grote en machtige rijk Mataram. Al voordat de Nederlanders in de archipel kwamen speelden de voorgangers van dit rijk en later Mataram zélf een belangrijke rol in de staats- en identiteitsvorming van Javanen. Aan de vorsten werden goddelijke afkomst en autoriteit verbonden. Het rijk op aarde werd beschouwd als een soort micro-kosmos en de vorsten hebben dat beeld alleen maar gecontinueerd.
De Nederlanders die uiteindelijk feitelijk de macht over heel Java uitoefenden hebben tot aan de soevereiniteitsoverdracht in 1949 altijd de status van de Midden-Javaanse vorsten gerespecteerd. Ze konden niet anders uit vrees voor onrust onder de bevolking, voor wie de vorsten dichterbij stonden dan het “verre” Nederlandse gezag.
De vorst of soesoehoenan van Soerakarta heeft tot het eind van de Nederlandse aanwezigheid altijd een pro-Nederlandse houding gehad. Anders dan de sultan van Djokjakarta. Het gevolg daarvan was ook merkbaar nadat Indonesië soeverein was geworden. De sultan van Djokja en het gelijknamig vroegere vorstelijke land hebben tot op heden een aparte status behouden: Daerah Istimewa Yoggyakarta. De sultan kreeg een status aparte in het staatbestel en wordt als een belangrijke adviseur in regeringszaken gezien.
De soesoehan viel dit alles niet ten deel vanwege zijn pro-Nederlandse houding.
Het einde van de Nederlandse overheersing: bevrijding door vrienden uit Japan?
Of de Nederlanders in die 350 jaar de harten van de Indonesische volkeren hebben kunnen winnen leek met de komst van de Japanners met ‘nee’ te moeten worden beantwoord. Het verloop is bekend: de inheemse bevolking van Nederlands-Indië beschouwde de Japanners al snel als vrienden. Althans dat beeld wilde de Japanse propagandamachine creëren met hun filmpjes en manifestaties waarin de Indonesiërs de nieuwe machthebbers toejuichten als mede-Aziatische bevrijders.
De werkelijkheid moet genuanceerder zijn geweest. Voor het merendeel van de bevolking die in de desa’s op het platteland woonde, die hard moest werken om voldoende eten en inkomen te hebben, veranderde de gezagsverhouding niet. Materieel zou de bezettingstijd een verslechtering blijken omdat de Japanners hun druk op de inheemse productie en arbeidskracht alleen maar opvoerden. Met name toen de oorlog in hun nadeel aan het wijzigen was. De inzet van inheemse arbeiders of ‘romusha’ via misleidende gunstige materiële vooruitzichten zou alleen maar leiden tot miljoenen extra doden. De mede-Aziaten uit het ‘land van de rijzende zon’ toonden zich allerminst als vrienden. Wél voor een groep nationalisten onder leiding van Soekarno dat ervan overtuigd was dat met Japan die de kolonie had verlost van het Nederlandse juk, verder zou worden gebouwd aan een onafhankelijk Indonesië. De Japanners bewezen graag lippendienst aan dat standpunt, maar zwegen over de strategische rol van Indië en alle andere veroverde gebieden in Oost-Azië als bronnen van grondstoffen en goedkope arbeid. De Japanse visie hield niets meer en minder in dan het nastreven van een groot wereldrijk onder hun superieure leiding.
De Japanners waren daarmee in ieder geval niet als vrienden te beschouwen van de Indonesiërs. Uitgezonderd dan voor nationalisten als Soekarno en geestverwanten.
De oorlog houdt niet op: de Bersiapperiode en de vijand biedt bescherming
De Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 betekende voor Nederlands-Indië het begin van een binnenlandse oorlog. De door Soekarno en Hatta geproclameerde Republik Indonesia beschouwde zich als de rechtmatige nieuwe soevereine staat die het grondgebied omvatte van Nederlands-Indië. In de periode vanaf half augustus tot ongeveer december 1945 zouden de troepen van de Republik en talloze autonoom opererende strijdgroepen van voornamelijk jonge, extremistische Indonesiërs (de pemoeda’s) de macht willen grijpen. Deze uitbraak van gewelddadigheden tegen Nederlanders, Indo-Europeanen en andere Westerlingen maakten grote gebieden van Java tot oorlogsgebied met een zeer hoog veiligheidsrisico. De Geallieerden gelastten de Japanners aan Nederlanders en andere Westerlingen die acuut of reëel gevaar liepen, bescherming te bieden. Tragisch gezien betekende het voor de voormalige geïnterneerden een terugkeer naar de kampen of er in blijven. De Japanners die kort tevoren de vijanden waren, moesten hen nu beschermen. Zeer snel was er het gevoel van niet-bevrijd zijn, eerder zelfs van gevangenschap en nu in een nieuwe oorlog.
Soekarno die besefte dat de jonge republiek internationale steun en status moest verwerven besloot tot het bieden van bescherming van Nederlanders en andere Westerlingen die gevaar liepen. Daartoe liet hij kampen inrichten waar het Indonesische leger de TNI de Europeanen beschermde. Deze locaties waren de Bersiap- of Republikeinse kampen.
Soekarno: van vijand tot vijand
Voor veel Nederlanders en Indo-Europeanen was Soekarno geen vriend, nooit geweest of niet geworden. Het Nederlands-Indische Gouvernement kreeg al meteen vanaf dat hij als nationalistische voorman zich had opgeworpen veel met hem te stellen. Zijn scherpe toon, demagogische en populistische optreden werden al snel als bedreigend gezien voor de rust in de kolonie die pas vanaf 1908 met de volledige onderwerping (eufemistisch: ‘pacificatie’ genoemd) van Bali, een periode van rust was ingegaan. De Nederlanders konden hun gezag consolideren en verder bouwen aan hun imperium.
De eind negentiende eeuw aan Indonesiërs geboden kansen om ook westers onderwijs te volgen had hun de ogen geopend voor waarden als democratie, liberalisme, socialisme, zelfbeschikkingsrecht en de idee van zelfontplooiing als individuen. Rond de eeuwwisseling was er een kleine maar zelfbewuste groep van inheemse, westers gevormde intellectuelen ontstaan die steeds kritischer tegenover de koloniale gezagsverhoudingen stonden. Vanaf ongeveer 1910 komen er sociale, religieuze en sociaal-politiek getinte verenigingen, groepen en later partijen. Deze spraken veel mensen aan waardoor gesproken kon worden van het ontstaan van een nationalistisch gevoel als Indonesiërs met een eigen territorium en gedachten over gezag en bestuur. Dit maakte de Nederlanders erg alert op potentiële onrust. Soekarno ontpopte zich als een aansprekend leider die al snel die onrust zou veroorzaken. Zijn in 1926 opgerichte Partai Nasional Indonesia die in het gat was gesprongen dat de verboden Partai Kommunis Indonesia had achtergelaten groeide snel en bereikte in 1929 meer mensen dan ooit. Het Gouvernement was vooral verontrust geraakt door Soekarno’s toespraak van 29 oktober 1929 waarin hij liet horen:
“‘Mati satoe, datang doea, mati doea, datang empat!’. Vertaald: “Sneuvelt één van ons, dan komen er twee voor in de plaats; sterven er twee, dan komen er vier”. Geruchten en vermoedens over een op handen zijnde opstand werden hierdoor alleen maar versterkt. Het Gouvernement besloot in te grijpen en zette Soekarno meerdere keren gevangen en hij werd zelfs verbannen naar Bengkoelen in Sumatra. De grondslag voor deze maatregelen was het haat zaaien, wat heden ten dage weer relevant is in de strafzaak die het Openbaar Ministerie tegen PVV-leider Geert Wilders heeft gestart. Soekarno’s aanhangers moesten afscheid nemen van hun “echte” vriend.
Wanneer Nederland in de periode 1945 tot 1950 zijn gezag probeert te herstellen, is de oude vijand Soekarno meer dan ooit en voor meer Nederlanders een vijand geworden.
Twee dagen na de Japanse capitulatie roepen hij en Mohammed Hatta op 17 augustus 1945 de onafhankelijke Republik Indonesia uit. Hoewel de Geallieerden de Japanners te verstaan hadden gegeven de wapens neer te leggen en zorg te dragen voor rust en veiligheid, hebben zij Soekarno’s greep naar de macht niet actief verhinderd. Het leek er op dat ze de Westerse mogendheden lieten zien dat hun Aziatische broeders in de archipel een terugkeer van het Nederlands kolonialisme niet wensten.
De Nederlandse regering wilde haar positie terug en heeft met de twee politionele acties militair succes geboekt. Politiek bleek het een achterhoedegevecht te zijn geweest. Internationaal was het draagvlak voor herstel van koloniale banden verdwenen mede als gevolg van de Tweede Wereldoorlog waarin vrijheid en democratie werden heroverd op Nazi-Duitsland en Japan. Met name druk van de Verenigde Staten leidde tot de soevereiniteitsoverdracht aan de Republik Indonesia waarvan de boeman Soekarno de eerste president werd. Dezelfde man die de tienduizenden Nederlandse dienstplichtigen in de jaren ervóór (letterlijk) wel konden schieten. Hij was het symbool geweest oor de tegenpartij, de vijand.
Indonesiërs en Belanda’s: Oeroeg of the twain shall never meet
Deze roman van Hella Haasse uit 1948 gaat over de vriendschap tussen de verteller en de Indonesische jongen Oeroeg. Het verhaal laat je nadenken over de mogelijkheid van vriendschap tussen de verteller (ik-figuur) als lid van de Nederlandse koloniale machthebbers en een lid van de aan dezen onderworpen groep, naarmate ze volwassener werden. En welke factoren geven aanleiding tot deze vraag?
De verteller voelt zich erg thuis in de wereld van zijn inheemse vriend. Verschillen in kleur, gedragingen, leefwereld en hoe “inlanders” werden behandeld vallen de verteller wel op maar hij ziet ze niet als zaken die van invloed zijn op de vriendschap.
In het boek wordt in wezen de ongelijkheid in de koloniale relatie aangehaald. Hoewel het Nederlands bestuur vanaf het eind van de negentiende eeuw serieus beleid heeft gevoerd om het algeheel welzijn van de bevolking te verhogen, bleef staan dat deze is onderworpen geworden aan een land dat ver weg in het Westen lag. Waren relaties tussen Indonesiërs en Nederlanders dan wel op basis van gelijkheid en wederkerigheid.
Voor de verteller als jongen in ieder geval wél:
“Oeroeg was mijn vriend. Als ik terugdenk aan mijn kindertijd en mijn jongensjaren,
verschijnt zonder uitzondering het beeld van Oeroeg in mij, als was mijn herinnering
gelijk aan een van de toverplaatjes die we vroeger plachten te kopen (…). (Oeroeg,
pag. 5).
Na het einde van de oorlog keert de ik-figuur terug naar Indië. Hij is dan gezonden als militair met de duidelijke boodschap recht en veiligheid te herstellen. De verteller kan niet anders denken en handel dan vanuit het koloniale kader waarin hij zijn hele leven gepast heeft. Dat had het effect van een blinde vlek voor de fundamentele ongelijkheid die de koloniale band tussen Nederland en tussen hem en zijn vriend Oeroeg kenmerkte. Aan de andere kant heeft Oeroeg dat diepe besef altijd gehad. De afwezigheid van Nederlanders tijdens de Japanse bezetting en een groeiend nationalistisch bewustzijn onder Indonesiërs heeft ook bij Oeroeg ertoe geleid de Nederlanders als vijanden te zien die hij moest gaan bestrijden. Bij terugkeer op Java lijkt ook na de enorm gewijzigde omstandigheden dat besef van de onoverbrugbare tegenstelling (the twain shall never meet) niet te kunnen of mogen doordringen tot de ik-figuur. Een ontmoeting met een Indonesische tegenstander van wie het niet duidelijk is of het Oeroeg is of niet, doet hem realiseren dat die onoverbrugbare verschillen tussen hem en zijn vriend er altijd waren geweest en zouden blijven.
“Ik heb niet anders willen doen, dan een verslag neerschrijven van onze gezamenlijk doorgebrachte jeugd. Ik heb het beeld van die jaren willen vastleggen, nu zo spoorloos voorbij als waren zij niet meer geweest dan rook in de wind. Kebon Djatih is een herinnering, ook het Internaat, en Lida; Abdullah en ik gaan elkaar zwijgend voorbij, en Oeroeg zal ik nooit meer ontmoeten. Het is vermoedelijk overbodig toe te geven, dat ik hem niet begreep. Ik kende hem, zoals ik Telaga Hideung kende – een spiegelende oppervlakte. De diepte peilde ik nooit. Is het te laat? Ben ik voorgoed een vreemde in het land van mijn geboorte, op de grond, vanwaar ik niet verplant wil zijn? De tijd zal het leren.” (Oeroeg, pag. 122)
Indo-Europeanen
In de ruim drie eeuwen van kolonisatie hebben de Indo-Europeanen dezelfde positie in de samenleving ingenomen. Als menggroep van blanken en inheemsen lagen hun loyaliteiten en oriëntatie bij de kleine Europese toplaag. Dat was niet zozeer ingegeven door opportunistische keuze voor de macht, maar hun eigenlijk door de Nederlanders mogelijk gemaakt en gegund. De juridische gelijkwaardigheid met de ’totok’ is in de negentiende eeuw bevestigd in formele juridische regelgeving die heeft doorgewerkt tot het moment waarop Nederland de soevereiniteit over het voormalige koloniale grondgebied overdroeg aan Indonesië.
Indo’s hebben zich altijd “kinderen van het land” gevoeld en hadden een emotionele binding met de Indonesische wereld waaruit ze ook zijn voortgekomen. Dat ze ook als vijanden van Indonesiërs konden worden beschouwd was een pijnlijke ontdekking. Mede door de Japanse propaganda tegen het Westen waren Indonesiërs Indo’s al vijandig gaan bejegenen toen het land nog bezet was. De buiten de kampen levende Indo’s ondervonden dat aan den lijve in de vorm van scheldpartijen, intimidaties en de hoge prijzen voor dagelijkse levensbehoeften waarvoor ze steeds minder of geen inkomens meer hadden omdat ze hun werk kwijt waren geraakt. In de periode van de dekolonisatie werden veel Indo’s slachtoffer van extreem geweld en zijn er mogelijk tienduizenden daardoor om het leven gebracht. Het verzoenende idee van Indonesische kant dat Indo’s na 1949 konden rekenen op een goed bestaan in de nieuwe staat, bleek al snel een illusie en de uitkomst is de exodus van de meeste Indische Nederlanders in de jaren 1950 – 1965. Als vijanden van de jonge natie was er geen toekomst meer in het land dat door interne conflicten, slecht bestuur, een inzakkende economie en polariserende politieke verhoudingen in chaos dreigde te belanden.
Aangekomen in het vaderland aan de Noordzee bleken de Nederlandse vrienden een minder hartelijk welkom te geven. Het was ook letterlijk een koud land voor velen. De enige vriendschappelijke gevoelens leken Nederlanders bewaard te hebben voor de Indische keuken.
In het Indonesië van nu is de Indo een positief begrip. Wel verstaan de mensen er nu de Indonesiërs van wie de gemengde komaf van meer recente datum is. Een Indo is nu in eerste instantie niet iemand met een Nederlandse en Indonesische afkomst, maar algemener Europees/Westerse en Indonesische gemengd. Op youtube en in Indonesische media komen vooral ‘Eurasian’ celebrities uit de film-, muziek en kunstwereld onder aandacht. Deze genieten veel aandacht en populariteit en waarschijnlijk niet in geringe mate door hun blanke uitstraling, een door veel Indonesiërs nagestreefde hoedanigheid. De vraag is of onder de doelgroep van dit fenomeen (de bevolking is voor tweederde jonger dan 30) wel een bewustzijn bestaat dat eens de Indo een verfoeide bevolkingsgroep was onder hun voorouders.
Indonesiërs en Nederlanders nu
Naar schatting een miljoen Nederlanders heeft een al dan niet verre binding met Indonesië, voorheen Nederlands-Indië. Als een soort collectieve wens neemt Indonesië een aparte plaats in, die zij niet kwijt willen. Nederlanders behoren tot de grootste groep bezoekers aan het land, in Nederland zitten bijna de meeste Indonesische restaurants en de studie Indonesische taal en cultuur in Leiden behoort tot de enige in West-Europa.
Het staatsbezoek van koningin Juliana (als eerste Nederlandse vorstin ooit) in 1971 betekende een normalisatie van de betrekking tussen oud-kolonisator en de onafhankelijke republiek na een lange periode van spanningen en zelfs vijandigheid. De handelsbetrekkingen tussen de twee landen groeiden in de jaren tachtig van de vorige eeuw uit toen Indonesië economisch een grote sprong naar voren maakte. Het toerisme groeide evenredig mede door lagere vliegtarieven en het Indonesische beleid het land aantrekkelijk te maken voor toeristen.
Individuele reizigers onder wie veel veteranen uit de periode 1945-1950, zochten de plekken uit hun herinneringen op. Ook zochten ze naar oude bekenden en geleidelijk kwamen veteranen in contact met hun vijanden van toen. De relatie zou op bilateraal niveau enkele malen onder druk komen te staan. In het bijzonder in 1992 toen minister Pronk zich erg kritisch uitliet over Indonesië, dat daarop de ontwikkelingssamenwerking terstond stopzette. En als gevolg daarvan volgde in 1995 het staatsbezoek van koningin Beatrix dat als mislukt moet worden beschouwd omdat Nederland liet blijken nog moeite er mee te hebben dat 17 augustus 1945 de voor Indonesië echte datum van onafhankelijk was.
Vanaf de eeuwwisseling leek de ontspanning weer terug te keren. De betrekkingen verlopen nu schijnbaar zonder enige rimpeling. Indonesië doorloopt de laatste tien jaar een gunstige economische ontwikkeling en business is booming. De handelsbetrekkingen met Nederland profiteren daarvan volop. De aantallen toeristen blijven stabiel en ook Nederlanders die geen of amper bindingen hebben blijven het land interessant vinden om erheen te gaan. Begrijpelijkerwijs zijn het meer Indische Nederlanders die het land blijven bezoeken of gaan bezoeken.
De onderlinge vriendschappelijke bejegening betekent niet dat open wonden uit het verleden zijn geheeld. Een uiting daarvan is de zaak-Rawagede waarin advocate Liesbeth Zegveld door Nederlandse troepen op 9 december 1947 begane geweldsexcessen tegen Indonesiërs, succesvol aanhangig maakt. Het resultaat is een Nederlandse erkenning gevolgd door financiële schadeloosstellingen aan de weduwen van de gedode mannen. Ook onder nabestaanden van slachtoffers van de gewelddadige optredens van Raymond Westerling’s speciale troepen begaan in 1946 in Zuid-Sulawesi is het besef ontstaan dat de Nederlandse overheid ter verantwoording kan worden geroepen in verband met oorlogsmisdaden.
Deze acties lijken tussen de beide landen niet tot een gewijzigde houding te leiden.
Verzoeningsmomenten als in Surabaya in oktober 2013 (zie onderstaande foto’s) en een warm onthaal van veteranen in Palembang, vinden gewoonweg plaats en passend in een met het verleden in het reine komen.
Pingback: Gepubliceerd in de Maand van de geschiedenis 2014: Vriend en vijand. Indonesiërs, Indo’s en Belanda’s |
historischindisch.nl citaat: Het verzoenende idee van Indonesische kant dat Indo’s na 1949 konden rekenen op een goed bestaan in de nieuwe staat, bleek al snel een illusie en de uitkomst is de exodus van de meeste Indische Nederlanders in de jaren 1950 – 1965. Als vijanden van de jonge natie was er geen toekomst meer in het land dat door interne conflicten, slecht bestuur, een inzakkende economie en polariserende politieke verhoudingen in chaos dreigde te belanden.
Op zich lijkt de bewering wel te kloppen maar de oplettende lezer merkt dat het een drogreden is. Want hoe kan je niet alleen de houding van de Indische Nederlanders cq Indo’s of omgekeerd maar ook de Indonesisch-Nederlandse betrekkingen verklaren in die tijd als je niet de Nieuw-Guinea kwestie erbij betrekt.
Ik wil historischindisch.nl niet van partijdigheid of vooringenomenheid beschuldigen maar als ze een claim willen leggen Het verhaal van Indie te vertellen dan moeten ze niet alleen volledigheid van zaken maar ook een afgewogen oordeel geven