Humphrey de la Croix
Grenzen komen we in ons leven constant tegen. In de vorm van fatsoensregels, die met onze buurlanden of buren, in de hoogte van belastingaftrek, persoonlijke incasseringsvermogen en ga zo maar door. Dit thema van de Maand van de geschiedenis 2016 biedt grenzeloze mogelijkheden om uit te werken. IndischHistorisch.nl heeft in de geschiedenis van Indische Nederlanders bekeken welke grenzen daarin zijn te vinden. We hebben de meest voorkomende hieronder weergegeven. U kunt nagaan of u ook ooit tegen die grenzen bent aangelopen, die niet gezien of zelfs gepasseerd bent.
Indo’s zonder grenzen: overal op de wereld
Pas geleden was ik in Los Angeles en San Francisco. Ik heb daar Indischen bezocht die daar als welhaast vanzelfsprekend te verwachten zijn. Velen wonen er al vijftig jaar of langer. Het lekker warme klimaat van Californië lijkt op dat van Spanje, Italië of Griekenland. Daarom zijn veel Indische Nederlanders nadat ze het een tijdje geprobeerd hebben in Nederland daarheen vertrokken. Dat koude, regenachtige en grijze vaderland was niet aantrekkelijk genoeg om er te blijven. In die zin waren Indische Nederlanders niet bang om de grens van hun vaderland over te gaan naar het ‘land van de onbegrensde mogelijkheden’ of naar de Spaanse costa’s. Aan de Costa del Sol nabij Malaga ontstond zelfs in het begin van de jaren zestig El Atabal, een dorp waar Indischen zich vestigden. Indo’s als Tjalie Robinson (en anderen die hen begrepen), hadden aangevoeld dat gerepatrieerde Indischen in Nederland behoefte hadden aan een warm nest en omstandigheden waarin zij en hun Indische cultuur zouden worden begrepen en kunnen gedijen.
Naast de herinnering aan regen en kou, waren vele gerepatrieerden nog aan het natrillen van wat wordt genoemd de kille ontvangst als mede-Nederlanders, weliswaar komende uit de “verre provincie” voormalig Indië. Was het niet die koude atmosfeer dan moeten het de lucht van stuk gekookte andijvie of spruitjes zijn geweest die Indischen als fysische, fysieke en culturele grenzen hebben ervaren. In Nederland kwamen velen er achter dat ze niet als gelijke Nederlanders werden gezien, eerder als vreemden. Concreet merkten ze dat dagelijks wanneer ze werk deden dat onder hun niveau lag in Indië. Een inspecteur van politie die conciërgewerk deed, een lerares die in een textielfabriek terecht kwam. Niet iedere Indo wilde of lukte het daarover heen te stappen en er het beste van te maken. Ook weinig geld was voor menig van de kou en kilte rillende Indo een bron van zorg. Velen hadden immers al hun materiële bezit moeten achterlaten of waren het in de lange, chaotische oorlogsperiode kwijtgeraakt. De af te sluiten lening voor de overtocht en het meubel- en kledingvoorschot was voor menig Indo de grens tot waar ze zich in hun waardigheid voelden aangetast. Voor duizenden was de Nederlandse grens er een te vroeg en zij vertrokken richting een beter buitenland. Ook eenmaal in het buitenland gevestigd, is tot op heden voor Indo-Europeanen het meubelvoorschot de metafoor geworden voor een kille ontvangst en het gebrek aan empathie van de Nederlandse politiek.
In 2011 sprak ik in Fountain Valley, Californië Rob ‘Bolle’ de Bos. Hij waagde de sprong naar en reisde in met amper 100 dollar met vrouw en kinderen af naar New York, ging verder met de trein naar San Francisco om uiteindelijk op Hawaïi aan land te gaan. Dat was het begin van een geslaagde vestiging in de Verenigde Staten. Toen hij als verstekeling naar Nederland reisde, wachtte een “warm” welkom in de vorm van gevangenis De Kruisberg in Doetinchem. Hoewel hij in Nederland mocht blijven, bleef het gevoel dat hij eerder toch ongewenst was. Net als duizenden andere repatrianten migreerde hij door naar Amerika, het land van de onbegrensde mogelijkheden.
Hoewel velen in dezelfde situatie verkeerden als Rob de Bos, is de werkelijkheid zo dat het merendeel van de gerepatrieerden in Nederland is gebleven. Velen konden (financieel) niet anders, durfden de stap niet te zetten of hadden wél vertrouwen in een goede toekomst in het landje aan de Noordzee.
Grenzen in Nederlands-Indië vóór de Tweede Wereldoorlog
De koloniale samenleving was juridisch en in werkelijkheid gebaseerd op ongelijkheid tussen bevolkingsgroepen. Het Regeringsreglement van 1854 bepaalde de staatkundige positie van de inwoners van Indië. Volgens deze wettelijke regeling bestond de de bevolking uit twee groepen: ‘Europeanen’ en ‘inlanders’. De Nationaliteitswet van 1892 bepaalde het staatsburgerschap van de ingezetenen van het koninkrijk. Deze wet zou later voor menig Indo-Europeaan van belang zijn om wel of niet naar Nederland als Nederlander te kunnen repatriëren.
Er was dus een grens tussen de inwoners van de archipel die bepaald werd door de etniciteit. De Europeanen bestonden meestal uit Nederlanders zonder Aziatische wortels die uit Nederland kwamen en zij die al langer in Indië woonden. De Indo-Europeanen, dus degenen die een gemengd Europese en inheemse afkomst hadden, behoorden ook tot de Europeanen. Volgens niet-Westers socioloog prof. Wim Wertheim was de scheiding bepaald door de ‘color line’ die het “fundament [is] van het koloniale systeem, want de sociale, economische en politieke structuur is er helemaal op gebaseerd. Alle betrekkingen tussen de raciale groepen berusten op superioriteit en inferioriteit. De color line is horizontaal en snijdt dusdanig dwars door ieder koloniale samenleving, dat de inheemsen in de benedenlaag en de blanken in de bovenlaag blijven.”
Veel Indo-Europeanen zouden als feitelijke niet-blanken dan ook te maken hebben gehad met deze color line als grens binnen de groep Europeanen. Zoals vrouwen in hedendaagse topfuncties niet in dezelfde mate als mannen de ‘echte top’ bereiken, stuitten Indo-Europeanen in de kolonie ook op het zogeheten ‘glazen plafond’. Het zou te eenvoudig en in strijd met de historische werkelijkheid zijn te stellen “hoe bruiner, hoe minder kansen op maatschappelijk succes”.
De werkelijkheid was complexer dan dat alleen de color line de koloniale samenleving vorm gaf. Sociaal-economische kansen hingen ook af van factoren die niet exclusief behoren tot die inmiddels verdwenen koloniale samenleving. Opleidingsniveau, ervaring, afkomst, het hebben van de juiste contacten speelden net als nu toen ook een belangrijke rol. Binnen de groep van Europeanen waren de scheidslijnen tussen Indo-Europeanen en de totoks ‘poreus’ of vager geworden. Dat bewees het grote aantal gemengde huwelijken, de grotere toegang tot het banen bij het Binnenlands bestuur en bedrijven. Aan de andere kant namen totoks elementen uit de inheemse levensstijl over en waren zo medevormgever van een Indische cultuur. Voorbeelden hiervan zijn het eten en het wisselen van Europese kleding voor lichte aangepast aan de tropische warmte.
Tóch vormden de huidskleur en de subcultuur van de Indo-Europeanen een grens tussen Europeanen onderling. Niet officieel maar in de praktijk. Vergelijk het met leeftijdsdiscriminatie bij sollicitaties anno 2016. In het echt bestaan die onacceptabele grenzen gewoon. Repatrianten zouden later in Nederland merken dat ze toch minder als mede-Nederlanders zouden worden gezien of herkend. Hieraan lag ten grondslag dat Nederlanders in Nederland niet wisten dat Indo-Europeanen in Indië tot de Europeanen werden gerekend. De kennis over Indië was op zichzelf al zeer beperkt buiten het leren op school van de namen van de grote en kleine Soenda-eilanden. Het onbekende, het feit dat ze eenvoudigweg ergens anders vandaan kwamen én er duidelijke (zéker ook fysieke) verschillen waren met zichzelf, maakte niet dat Nederlanders zich gingen verdiepen in wie die Indische nieuwkomers waren. Daarbij geholpen door de assimilatiedwang van de overheid én de loyale medewerking (onderwerping, weinig keus?) van de repatrianten.
De aanpassing aan de Nederlandse omstandigheden liet uiteindelijk de grenzen vervagen of zelfs verdwijnen tussen autochtonen en Indische nieuwkomers. Dat leidt dan weer tot de doemgedachte dat de Indische cultuur en de Indo langzamerhand verdwijnt. Vooral in de Verenigde Staten geloven Indische Nederlanders van de eerste generatie niet dat hun Engelstalige en Amerikaanse kinderen en kleinkinderen het erfgoed van hun (groot)ouders zullen voortzetten.
Grenzen tijdens de Japanse bezettingstijd
De Japanse bezettingstijd maakte duidelijk dat de color line meer dan ooit er toe deed, maar dan nu met een Japanse interpretatie ervan. Naast dat Indië werd opgenomen in het Japanse imperium, stelde de bezetter heel duidelijke grenzen aan de bewoners. Europeanen en een deel van de Indo-Europeanen verloren bewegingsvrijheid en werden in kampen geïnterneerd. De bezetter maakte de archipel weer tot een Aziatisch gebied waarin voor de Europeanen geen plaats was ingeruimd. De inheemse bevolking kreeg de boodschap mee te zijn bevrijd van het Westerse juk en dat aan de onderdrukking een einde was gemaakt. Naar de Indo-Europeanen namen de Japanners een welwillende houding aan maar maakten duidelijk dat ze hen als mede-Aziaten beschouwden. Ondanks allerlei minnelijke pogingen de Indo-Europeanen voor zich te winnen, versterkte het alleen maar hun loyaliteit aan Nederland, de Nederlanders en hun cultuur. Een van de uitingen van die welwillende houding was dat slechts een deel van de Indo-Europeanen in een kamp verdween. Het is bekend dat sommige Indo-Europeanen ervoor kozen als Nederlander de kampen in te gaan. Het merendeel van hen bleef echter buitenkamper. In de praktijk betekende dat niet méér veiligheid of betere levensomstandigheden. Integendeel, de nieuw getrokken grenzen betekenden dat Indonesiërs open gevallen banen en posities hadden ingenomen, dat Indo’s werden gewantrouwd als Europese onderdrukkers en met niet eerder ervaren bedreigingen en agressie te maken kregen. In de loop van 1944 begon de bezetter het geduld met de Indo’s te verliezen. Razzia’s volgden in Batavia en Malang. Met name jonge mannen (ook jongens) werden opgepakt en voor heropvoeding naar de Japanse wil aan het werk gezet en onderworpen aan ideologische propaganda over een Aziatische rijk met welvaart voor iedereen. Op 1944 zouden 17 onwelwillende Indische jongens in strafkamp Dampit bij Malang, worden geëxecuteerd omdat ze van verzetsactiviteiten werden beschuldigd. In september 1944 interneerden de Japanners tientallen Indo-jongens en mannen in de Glodokgevangenis.
De conclusie kan worden getrokken dat tijdens de Japanse bezettingstijd de loyaliteit van Indo-Europeanen jegens Nederland onaangetast bleef en zij bereid waren de grootste offers daarvoor te brengen.
Nieuwe grenzen na de proclamatie ‘Indonesia merdeka’
De capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 zorgde voor een machtsvacuüm waarvan Soekarno gebruik heeft gemaakt door twee dagen later de ‘Republik Indonesia’ te proclameren (bekendmaken). De nieuwe leider trok de door de Japanners getrokken scheidslijn tussen Europeanen en Indonesiërs (Aziaten) door. Ter versterking van hiervan stelde hij de Europeanen in een kwaad daglicht voor als onderdrukker en uitbuiter van de geknechte, gediscrimineerde en volledig geëxploiteerde Indonesiërs. De Indo-Europeanen waren en werden voorgesteld als verraders, collaborateurs en opportunistische vazallen van de onderdrukker. Als gevolg hiervan werden duizenden Indo-Europeanen in de eerste maanden na 15 augustus het dodelijke slachtoffer van extremistische strijdgroepen van vooral jonge door de bezetter paramilitair opgeleide en geïndoctrineerde jonge mannen. Het is zelfs de vraag of er sprake is geweest van genocide onder Indo-Europeanen.
Na de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 was er een nieuwe grens. Nederlandse ingezetenen van Indonesië kiezen tussen de Indonesische nationaliteit, warga Negara, of Nederlander blijven. Deze keuze was met name voor de Indo-Europeanen van belang. De meesten van hen waren in Indonesië geboren en getogen. Feitelijk bevonden zij zich op hun geboortegrond die hun natuurlijke en maatschappelijke habitat was. Verschil was echter dat de groep Europeanen na de 1945 en versneld na 1950 kleiner werd. Het effect dreigde dat zij in isolement kwamen in een door Indonesiërs gedomineerde omgeving en in de marge eindigden.
Over de grens: vaarwel Indië!
Direct al in 1950 werd het duidelijk dat Soekarno de overeenkomst over een gemenebest met Nederland en een Verenigde Staten van Indonesië niet wilde nakomen. Hij zette zich af tegen de voormalige overheerser en stuurde op een verwijdering en onvermijdelijke botsing. Nederlanders en Indo-Europeanen begonnen te ervaren dat het land hen vijandiger bejegende. Soekarno’s politiek was een klassieke oplossing om de eenheid te bewaren in een land dat na de euforie van de onafhankelijkheid, er achter kwam dat de strijd tegen de voormalige overheerser en binnenlandse tegenstanders het land in een economische puinhoop hadden gebracht. Van links werd de communistische beweging en met name de PKI een kritische factor in de politieke verhoudingen. Soekarno had ook te maken met de partijen gefundeerd op Islamitische bewegingen. Daarnaast maakten regio’s als de Molukken en Sulawesi aanspraak op territoriale en politieke zelfstandigheid. Soekarno had te maken met het onder controle houden van een enorm land dat nog eens door de vele zeeën zich daartoe moeilijk leende. Indonesië was een jonge natie in wording, dat zowel moest herstellen van jarenlang oorlog en nog moest uitvinden hoe staatsinstellingen, bureaucratie en infrastructuur er moesten gaan uitzien, functioneren en wie daarin een rol zouden spelen.
In die constellatie werd de grens tussen Indo-Europeanen en Indonesiërs scherper getrokken. Na de verzoenende woorden en welwillendheid de eerder beschimpte Indo-Europeanen als welkome en onmisbare medeburgers van de jonge republiek te bejegenen, volgde snel weer de hetze tegen Indo-Europeanen en de nog aanwezige totoks. De groep van Indo-Europeanen die voor het Indonesisch staatsburgerschap had geopteerd groeide snel. Deze spijtoptanten zouden grotendeels een beroep kunnen doen op hun oorspronkelijke Nederlandse nationaliteit en de grens mogen oversteken richting Nederland.
Foto hieronder: op 1 maart 1960 arriveerden 300 spijtoptanten met het schip de ‘Waterman’ in Rotterdam.
Foto: Herbert Behrens (voormalig fotopersbureau Anefo, nu in collectie Nationaal Archief)
Grenzen in Nederland
Vandaag de dag is de toestroom van grote aantallen asielzoekers en andere immigranten voor menig Indische Nederlander aanleiding terug te kijken naar hun eigen repatriëringsverhaal. Niet zelden komt naar voren de onwilligheid van de Nederlandse regering om hun rijksgenoten uit de voormalige kolonie toe te laten. Indo-Europeanen die (vaak buiten hun schuld om) niet konden bewijzen dat ze Nederlands staatsburger waren, konden niet repatriëren naar Nederland. Of ze dan vanzelf Indonesiër waren (warga Negara) moesten ze dan maar met de Indonesische autoriteiten uitzoeken.
Een waarheid was intussen wel dat er dus binnen de groep Indo-Europeanen een grens was tussen hen die konden bewijzen de Nederlandse nationaliteit te hebben en degenen die dat niet konden of nooit hebben gehad. De grens tussen Indo-Europeanen zonder de Nederlandse nationaliteit en totoks was eigenlijk scherper getrokken.
Nederland stond niet te wachten op die grote aantallen rijksgenoten. Het land was volop in de wederopbouw en was bang voor de financiële last en een ontwrichtende werking op de samenleving. Zo’n massale immigratie was ongekend, tenzij de tijdelijke opvang van Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog daarmee wordt vergeleken. Concreet waren er geen huizen genoeg en de economie was weliswaar groeiende maar het was niet duidelijk of al die nieuwkomers een baan zouden vinden. Het gunstige economische getij, bekend geworden als het ‘welvaartswonder’, heeft het voor Nederland opgelost doordat er veel nieuwe banen beschikbaar waren en de woningnood zich geleidelijk verbeterde.
Naar het land van de onbegrensde mogelijkheden
Ondanks de gunstige economische en woonomstandigheden in de loop van de jaren vijftig waren er veel Indische Nederlanders die zich aangetrokken voelden tot Amerika. Zij werden daarin gesterkt door de goede verhalen van familie of vrienden die zich er als een soort pioniers hadden gevestigd. Juridisch werd de poort wijder geopend nadat het Amerikaanse Congres wetten had aangenomen die het mogelijk maakte Indische migranten op te nemen, ook die uit Azië (wat tot dan niet mogelijk was). De Refugee Relief Act van 1953 kende aan Nederland 17.000 visa extra toe waarvan 5.000 voor degenen die uit Indonesië naar Nederland waren gerepatrieerd. De Walter Pastore Act van 1958 (genoemd naar de senatoren die de voorstellen hadden ingediend) kende 3.136 extra visa toe, wat inclusief gezinsleden neerkwam op ongeveer 9.000 personen. De wetten waren dusdanig geformuleerd dat de immigranten afkomstig uit Indonesië als een soort politieke vluchtelingen waren aan te merken. De anti-Nederlandse hetze van Soekarno had immers een onveilig klimaat geschapen voor de Indo-Europeanen was de redenering. De Verenigde Staten wilde met deze beleidskoers benadrukken zich als beschermer van democratie en mensenrechten te beschouwen.
Ongeveer 65% van de Indische Nederlanders emigreerde naar Californië. Anderen zouden zich alsnog vanuit een andere Amerikaanse staat zich er vestigen. Voor de hand ligt het het warme klimaat als reden aan te merken. Uiteraard waren een baan en huisvestingsmogelijkheden én andere Indische Nederlanders de redenen voor vestiging.
Gesloten grenzen: Australië
Voor Indische Nederlanders waren de grenzen van Australië en Nieuw-Zeeland lange tijd een echte, niet te nemen hindernis. De oorlog had de kwetsbaarheid van de defensie en economie blootgelegd. Duidelijk was dat er behoefte was aan arbeidskrachten en de personele capaciteit om een strijdmacht te hebben van voldoende grootte.Het beleid van beide landen was in de jaren na de Tweede Wereldoorlog dat migranten welkom waren, mits blank of blank genoeg. Indische Nederlanders met meer dan twee indische en/of Indonesische grootouders konden het daarom vergeten te worden toegelaten. Ook van mijn vader hoorde ik dat zijn enthousiasme voor Australië (en Nieuw-Zeeland) na enkele bezoeken aan het land als zeeman, erg verminderde vanwege hetzelfde beleid van dat land wat betreft etnische voorkeur of beter discriminerende bepalingen.
Pas na 1972 bouwde Australië zijn discriminatoire immigratiebeleid af door uit te gaan van multiculturalisme en erkenning van de eigenheid van immigrantengroepen. Echter, al in de loop van de jaren vijftig waren er al zéker honderden Indo-Europeanen toegelaten tot Australië. In het volgende decennium werden dat er duizenden. Hoofdcriterium was dat een Eurasian voor 75% of meer Europese afkomst had en kon bewijzen. In de praktijk leverde dat veel bureaucratische rompslomp op en een soms onmogelijke bewijslast voor de aanvrager. Uiteindelijk zijn er naar schatting 7000 Indische Nederlanders naar Australië geëmigreerd. In totaal zijn er ongeveer 100.000 Nederlanders naar het land verhuisd.
Noten
W.F. Wertheim, Koloniaal racisme in Indonesië. Ons onverwerkte verleden?, in: De Gids, juni 1991.
Literatuur
Ulbe Bosma, Remco Raben en Wim Willems, De geschiedenis van Indische Nederlanders, Amsterdam 2006.
B.R. Rijkschroeff, Een ervaring rijker. De Indische immigranten in de Verenigde Staten van Amerika, Delft 1989.
H.C. Wassenaar-Jellesma, Van Oost naar West. Relaas van de repatriëring van 1945 tot en met 1966, ’s Gravenhage 1969.
W.F. Wertheim, Koloniaal racisme in Indonesië. Ons onverwerkte verleden?, in: De Gids, juni 1991.
Wim Willems, De uittocht uit Indië 1945-1995, Amsterdam 2001.