Inleiding
In deel 1 en deel 2 van deze vierdelige serie over het Indisch verzet, is samengevat hoe het verloop is geweest van de verzetsactiviteiten in bezet Nederlands-Indië. Ik ben ingegaan op het gebrek aan steun van de Indonesische bevolking en haar coöperatieve houding tegenover de Japanners, het succesvolle opereren van de Japanse en Indonesische inlichtingendiensten. Ten slotte was er de afwezigheid van genoeg professionele verzetsdeelnemers; de meeste verzetsdeelnemers werden vooral gedreven door het idee van een spoedige bevrijding. Ter illustratie van een grotere verzetsgroep die kenmerkend was voor het Indisch verzet heb ik de groep-Meelhuysen genoemd, geformeerd in Soerabaja rond kapitein W.A. Meelhuysen. Deze verzetsorganisatie werd uiteindelijk al vanaf december 1942 onttakeld door de Japanners en definitief uitgeschakeld in het voorjaar van 1943.
Het tweede deel liet voorbeelden zien van gepleegd verzet op Noord-Sumatra, De Kei-eilanden en Nieuw-Guinea. Anders dan in deel 1 heb ik naast literatuur geput uit primaire bronnen: uit de eerste hand verkregen informatie in gesprekken met voormalige verzetsdeelnemers. Om redenen van privacy zullen deze deelnemers voorlopig anoniem worden opgevoerd. Mogelijk dat binnen afzienbare termijn de namen bekend worden gemaakt. In dit derde deel ga ik in op het verzet op Midden-Celebes (Sulawesi) in de streek Mori, grofweg gelegen tussen Poso en Kolonedale, waar door een groep van 125 man een guerilla is gevoerd vanaf april 1942. Ik zal als tweede thema in dit deel ook aandacht geven aan verzetsactiviteiten in de zuidelijke Molukken op de eilanden Babar en Empalawas.
Verzet op Celebes
De eerste Japanse landingen waren aan de oostkust van het olierrijke Borneo (Kalimantan) en aan de noordkust van de Minahasa op Noord-Celebes. En het is snel gegaan: half februari 1942 was een groot deel van Celebes in Japanse handen gevallen. Het midden van het eiland bleef na de capitulatie korte tijd nog onder Nederlandse controle doordat een groep Nederlanders er nog wilden doorvechten. Journalist en schrijver Michel Hegener wijdde er eind jaren tachtig een aantal artikels aan in NRC Handelsblad en bracht in 1990 een monografie uit, Guerrilla in Mori. Het verzet tegen de Japanners op Midden-Celebes in de tweede wereldoorlog. Ik heb voor deze bijdrage rijkelijk geput uit deze waardevolle en unieke publicatie. Voor zover ik het overzie is het de meest uitgebreide over gepleegd verzet en met name over een specifieke verzetsgroep in bezet Nederlands-Indië.
Wat meteen opvalt aan de vorm van het eiland Celebes is de zeer lange kust, die het gebied extra kwetsbaar en moeilijk verdedigbaar maakte tegen de Japanse invasie. De vijand had de kusten en landingsplaatsen als het ware voor het kiezen. Met de dreiging van een nederlaag in het vooruitzicht had de legerleiding in januari 1942 luitenant-kolonel A.L. Gortmans naar het eiland gezonden om Nederlandse militairen, maar vooral inheemse soldaten, te helpen voorbereiden op het voeren van een guerilla-oorlog. Maar het verliep totaal anders omdat het hem niet lukte een guerilla te organiseren. Nogal wat gerecruteerde Indonesiërs deserteerden voordat er strijd was geleverd. Gortmans redde het niet en gaf zich eind maart 1942 over en werd naar Makassar op Zuid-Celebes afgevoerd. Die regio was namelijk al in vijandelijke handen gevallen. Gortmans werd op 6 april 1944 gefusilleerd door de Japanners omdat hij in de bres sprong voor van spionage en verzet beschuldigde Nederlanders en Indonesiërs. 1)
Terug naar januari 1942 zien we dat de commandant van Midden-Celebes, majoor B.F.A. Schilmöller de geregelde strijd in de Minahassa aan het verliezen was. Hij riep de resten van zijn eenheden (ongeveer 1500 man) op een guerillastrijd te voeren. Maar deze troepen versnipperden al gauw en konden geen effectieve guerilla beginnen. Schilmöller zelf had ook geen succes en arriveerde rond 21 februari in de streek ten oosten van Gorontalo, ten zuidenwesten van de Minahassa. Hij wilde verder gaan naar Midden-Celebes, de streek rond Poso. De situatie in en rond Gorontalo veranderde namelijk in hoog tempo dramatisch in het nadeel van de Nederlanders. De Nederlands-Indische troepen vielen rap uit elkaar. Zo had de lokale stadswacht besloten met de Japanners mee te doen en slaagde erin 33 man van de Menadonese Militie Compagnie gevangen te nemen. Eerder waren tientallen manschappen gedeserteerd. Een van de personen die met de vijand meedeed was de ex-foerier van de compagnie Ratambanua. Deze zou nog een opmerkelijke rol spelen later in de strijd. 2)
Het midden van Celebes was nog niet aangevallen maar had in januari al een bombardement meegemaakt. Een deel van de stad Kolonedale stond toen in brand. De verwachting was dat een aanval van de vijand vanuit zee zou volgen. Maar na de algehele capitulatie op 8 maart was er in de verste verten nog geen Japanner te bekennen in of rond Kolonedale. Na het bombardement in januari volgde evacuatie van de burgerbevolking naar de kampongs in het achterland en bleef een verdediging van ongeveer 60 (!) man achter. Op dat moment had niemand enig idee van de omvang van de Japanse invasiemacht.
In Kolonadele waren de luitenants J.A. de Jong en W.H.J.E. van Daalen de hoogste bevelvoerenden. Zij hadden op 6 maart de inheemse militiesoldaten al naar huis gestuurd en orienteerden zich op een nieuwe strategie. 3) Majoor Schilmöller was op 24 februari in Poso aangekomen en hoopte de verdediging te reorganiseren en de Japanse opmars te stuiten of te vertragen. Echter de realiteit deed hem beseffen dat de strijd in het voordeel van de Japanners ging uitvallen. Hij was er bang voor dat de Japanners zich zouden afreageren op de Europese inheemse burgerbevolking. Om dat te voorkomen vertrok hij rond 23 maart 1942 naar Menado om zich bij de Japanners te melden en hun instructies af te wachten. Hij seinde naar Poso en Kolonodale dat hij bezig was de voorwaarden rond de overgave te bespreken en riep De Jong en Van Daalen op nadere instructies af te wachten. Zij wachtten intussen met hun groep van ongeveer 125 man. Echter luitenant De Jong besloot in actie te komen nadat hij had vernomen dat Van Daalen zijn wapens had ingeleverd bij de deserteur Ratambanua. Deze laatste zou als een soort ‘gezant’ van de Japanners de taak hebben de capitulatie op Midden-Celebes af te handelen in afwachting van de hoofdmacht. Het zenden van een deserteur was niet direct een uiting van Japans respect voor hun militaire tegenstanders. De Jong slaagde erin de afgegeven wapens weer in bezit te krijgen en nog enkele Nederlandse soldaten uit internering te bevrijden. Het markeerde het begin van een guerilla op Midden-Celebes. 4)
Het verzet in de streek Mori
De 22-jarige sergeant J. Klinkhamer had direct na de capitulatie al de drang door te gaan
met de strijd. Het gebied dat ongeveer samenviel met het voormalige koninkrijk Mori, tussen Poso en Kolonedale, was erg geschikt vanwege zijn dichte begroeiing. En er was voedsel genoeg en de lokale bevolking was op Nederlandse hand. De groep van De Jong en Van Daalen trok zich terug op Tentena in een leeg huis van een zendeling. Klinkhamer zag de strijd eenvoudig als een afwisseling van korte aanvallen en zich snel terugtrekken in de heuvels totdat de Geallieerden waren teruggekeerd. De eerste confrontatie was in de eerste helft van april met een groep van 50 Japanse soldaten, die er op uit waren gestuurd om De Jong en Van Daalen op te pakken. Dat eerste gevecht eindigde in het voordeel van de KNIL’ ers en de vijand trok zich terug, maar kwam daarna met ongeveer 100 man. Weer lukte het de Japanners niet om de groep te overmeesteren. De Jong en Van Daalen splitsten zich in twee groepen en waren actief in respectievelijk het gebied ten oosten van Poso en rond Kolonedale. De twee hoofdgroepen splitsten zich vervolgens op in weer kleinere groepjes, die zelfstandig opereerden. In de eerste helft van mei boden de Japanners onderhandelingen aan; daarbij hadden ze een brief van majoor Schilmöller bij zich die hen opriep zich over te geven. De Jong wilde echter niet dit bevel van een krijgsgevangene opvolgen. Het verzet slaagde erin een brug te vernielen op de route van Poso naar Kolonedale en een paar keer werden Japanse kolonnes beschoten. Gezien de lichte bewapening in de vorm van pistolen en geweren waren grotere acties dan dit soort speldenprikken niet mogelijk. 5)
De Jong lukte het om met een radiozender de Geallieerden in Australië te bereiken. Dat leidde inderdaad tot dropping van goederen op 15 juli, maar deze zijn waarschijnlijk in vijandige handen gekomen. Eerder was vanuit Australië eind juni een party (de party Lion) gezonden en geland, maar werd overmeesterd door de Japanners. Daarbij werd ook de Nederlandse luitenant R.T. van Hees gevangen; alle leden van de groep zijn terechtgesteld. Later bleek deze hulp niet passen in een strategie om Celebes te heroveren, maar was eerder sprake van een humanitair motief en als morele ondersteuning bedoeld. 6)
Intussen voerden de Japanners steeds meer versterkingen aan richting Midden- en Zuid-Celebes. De groepen van De Jong en Van Daalen werden gestaag gereduceerd na confrontaties met de vijand. Deserties en overmeestering kwamen daar nog eens bij. De Jong en Van Daalen werden teruggedreven naar Kolonedale. Toch heeft de guerilla in Mori veel succes gehad tegen de vijand. Het meest memorabel hier te vermelden is het gevecht in Salenda op 7 juli 1942. Het was een gebied met ladang (landbouwvelden) en wat kamponghuisjes. De groep was ongeveer 25 man groot en kon het voordeel van de verrassing hebben. Echter, eerder op 4 juli had luitenant De Jonge besloot zich koest te houden toen hij vernam dat een groep (Japanners naar hij dacht) naderde; dit tot ergernis van sergeant Klinkhamer die een directe aanval succesvol achtte. Het blijft volgens Michiel Hegener speculeren waarom de officier niet tot actie overging. Kort daarna op 7 juli volgde een confrontatie met de vijand in Salenda. De bevolking was inmiddels geneigd de Japanners te helpen en briefden de aanwezigheid van de Nederlanders door. De vijand besloot drie voertuigen te sturen met 35 man voorzien van geweren, automatische wapens en mortieren. Het gevecht brak los tussen de groep van 45 Nederlanders en de al aanwezige Japanners. Het konvooi van drie voertuigen was al bijna in de buurt, maar deze groep aarzelde het bos in te trekken uit angst voor verrassingsaanvallen. De Japanners leden met tientallen doden flinke verliezen; volgens getuigen waren de drie voertuigen geheel gevuld met lijken. Deze werden vervolgens verbrand met benzine. Het gevecht had de eerste dag geduurd tot negen uur ’s avonds en de volgende ochtend van zes tot negen uur. De KNIL’ ers hadden het zelf ook moeilijk gehad; ze hadden tegen een overmacht gevochten en moesten zich snel terugtrekken omdat ze nu omsingeld raakten. Niet alle leden van de groep lukte het te ontsnappen; sommigen gaven zich over. Eén man had zichzelf door het hoofd geschoten. 7)
Maar de Japanse opmars en overmacht waren onvermijdelijk, zodat begin augustus het einde van de guerilla zich begon af te tekenen. De vijand had ook nog eens honderden bewoners ingezet in hun zoekacties naar de rebellen. Moegestreden vielen De Jong en Van Daalen op 9 augustus 1942 in handen van de Japanners. De gevangenen werden in Kolonedale gevangen gezet in de kazerne. Verhoren en mishandelingen volgden. Sergeant Klinkhamer wist als enige uit handen van de vijand te blijven. De luitenants De Jong en Van Daalen zijn naar Menado overgebracht en geëxecuteerd op 25 augustus 1942. De leden van de party-Lion werden op 14 en 15 september 1942 onthoofd. 8)Sergeant Klinkhamer hield zich verborgen in het bos gelegen rond en op de berg Goenoeng Madjelentje; daar waren veel grotten en begroeiing ideaal om zich te verbergen. De onderofficier heeft zich daar bijna drie jaar kunnen handhaven. Voedsel kreeg hij soms van de lokale bevolking, maar het merendeel moest hij zelf in de bossen vinden. Van zijn wapens had hij alleen een klewang (sabel) overgehouden; zijn uniform had hij ingewisseld voor normale kleren. De Japanners bleven moeite doen hem te vinden en hun wantrouwen tegenover de bevolking nam alleen maar toe. De kampongbewoners werden gedwongen mee te zoeken en ook werden ze gestraft op verdenking van het verbergen van Klinkhamer. Het nieuws van de Japanse capitulatie bereikte de omgeving van Goenoeng Madjelentje vrij snel, maar Klinkhamer besloot veiligheidshalve zich nog niet te laten zien. Pas na eind oktober besloot hij tevoorschijn te komen en liep op 1 november 1945 Kolonedale binnen. En die dag vierde hij de vrijheid met de radja (koning) van Mori en ontmoette er Japanse officieren, kort tevoren zijn vijanden die hem koste wat kost wilden vinden. De rust was betrekkelijk en van korte duur omdat al gauw de Indonesisch vrijheidsstrijd zich ontketend; een nieuwe oorlog was begonnen. 9)
Michiel Hegener concludeert dat het verzet van de luitenants De Jong en Van Daalen tot een van de meest effectiefste en grootschalige is geweest. De natuurlijke omgeving was zeer geschikt en de Japanners waren erg bevreesd voor het aangaan van een guerillastrijd. De verzetsgroep had aanvankelijk veel succes met hit and run acties, maar moest het uiteindelijk afleggen tegen de sterker wordende Japanners en de groeiende steun van de lokale bevolking aan de nieuwe machtshebbers.
Verzet op de Molukken
Molukse militairen behoorden tot de meest loyale leden van de koloniale strijdkrachten. De capitulatie van het KNIL was daarom een zeer grote klap. Na de overgave werden ze door de Japanners als mede-Aziaten gezien en spoedig vrijgelaten in het voorjaar van 1942. Een relatief groot aantal van hen begaf zich vervolgens in de illegaliteit, variërend van lijdzaam verzet tot riskante aanvallen op de bezetter. De ligging van de Molukse archipel was voor de Japanners van groot strategisch belang. Het gebied dat ruim gezien gelegen is tussen Australië (de zuidwest Pacific) en Japan, fungeerde als een knooppunt in de militaire logistiek en de mogelijke verdere sprong richting de Stille Oceaan. Concreet betekende het de aanleg van maritieme en vliegbases. De bezetter schakelde op de Molukken vooral de lokale bevolking in om bossen te kappen, grond te egaliseren, vliegvelden aan te leggen en versterkingen op te bouwen. Ook verhoging van de voedselproductie was voor de Japanners een belangrijk doel. Het vergde het uiterste van de bevolking die vooral op versnipperde, kleine stukken grond haar voedsel verbouwde. Nu ineens door de aanwezigheid van tienduizenden Japanners werd de druk op de aanwezige menskracht ingrijpend verhoogd. Naast de lokale bevolking en daar aanwezige voormalige Molukse KNIL’ ers, haalden de Japanners heiho’s (hulpsoldaten) en vrijgelaten Molukse KNIL-militairen van Java om de voedselproductie en het tempo van aanleg van infrastructuur op te schroeven. 10)
Op de Molukken bevonden zich weinig objecten die vatbaar waren voor sabotage: geen spoorlijnen, geen kazernes, geen industrieën. 11) De verzetsactiviteiten waren aanvankelijk gericht op het voorbereiden van de terugkeer van de Geallieerden, die zoals overal in de archipel op niet al te lange termijn werd verwacht. Later ging het verzet zich meer richten op de nieuwe infrastructuren in wording, zoals vliegvelden, bijbehorende gebouwen en in de voedselproductie. Het meest aannemelijk is dat passief verzet is gepleegd in de vorm van luisteren naar de radio en verspreiden van informatie, het stiekem geven van eten, kleren en brieven aan geïnterneerden, het helpen van onderduikers, weigeren een loyaliteitsverklaring aan de Japanners tekenen of weigeren te werken voor de bezetter. 12)
De term Moluks verzet moet ruim worden gezien omdat het gepleegd is door iedereen van Molukse afkomst. Dus het verzet beperkte zich niet tot de Molukken zèlf, maar ook dat op andere eilanden. Eerder zagen we in deel 1 van deze serie de groep Sapoe Tangan Merah, de Rode Zakdoek. Degenen die verzet pleegden handhaafden de hiërarchische verhoudingen zoals ze vóór de capitulatie kenden; dus de voormalige hoogste in rang werd de leider van een verzetsgroep. Een voorbeeld van een verzetsgroep was die van Jacob Litamahaputty op Saparoea. Deze groep bereidde de terugkomst van de Geallieerden voor; informatie verzamelen over de Japanners op het eiland en het blijvend in de gaten houden van de vijand. Ook verzamelde de groep wapens en munitie, afkomstig uit het KNIL en politieposten. Zelfs uit Japanse barakken werden wapens gestolen. Vanwege de geringe omvang van Saparoe was het moeilijk in het geheim te opereren; temeer omdat de bezetter de bevolking constant bang maakte voor het geval ze verzet zouden steunen of plegen. In 1943 zag de situatie er voor de groep niet goed uit toen de Japanners intensiever aan opsporing deden. Ze pakten enige leden op en executeerden hen. Vervolgens moest de bevolking zich op een dag op een plein melden waarna verklikkers verdachten aanwezen als rebel. Dat leidde tot executies en gevangenisstraffen. Restanten van de groep onder leiding van Litamahaputty vluchtten naar het grotere eiland Ceram. Daar bleken ze ook niet veilig omdat de Japanners wisten van hun oversteek. Na een aanval trok de groep zich terug, daarbij een schrift verliezend met namen van de groepsleden en anderen die hen steunden. Dit maakte het de Japanners makkelijk met succes hun speurtocht uit te voeren. De groep ging uiteindelijk ten onder aan malaria en het gebrek aan communicatiemiddelen om het verzet perspectief te bieden (in plaats van in in isolement te opereren). Besloten werd terug te gaan naar Saparoe en daar de strijd voort te zetten. Het zou het einde betekenen van de guerilla. De vijand had bijna iedereen opgespoord en ook Litamahaputty kregen ze te pakken nadat ze zijn familie hadden gegijzeld onder dreiging hen te doden. Jacob Litamahaputty werd na zware mishandeling en vernederingen op 21 maart 1944 geëxecuteerd, samen met 21 andere verzetslieden. 13)
Verzet op Pulau Babar
De Babar-eilanden liggen in de zuidelijke Bandazee ongeveer 200 km ten oosten van Timor en 500 km ten zuiden van Ambon en Ceram. De hoofdplaats is de desa Tepa. Middelen van bestaan waren visvangst en kleinschalige landbouw. Tijdens de bezetting dwongen de Japanners de bevolking voedsel, tabak en varkens te leveren. Hiertegen rees al gauw verzet en strijdbare mannen besloten in verzet te gaan tegen de bezetter. Al vanaf het begin in augustus 1942 waren de Japanners hard opgetreden tegen de bewoners, die er tot dan toe geïsoleerd maar in vrede hadden gewoond. De ontzetting en aversie tegen de brute indringers waren daarom enorm groot. De groeiende controverses hebben geleid tot een van de grootste massamoorden tijdens de bezetting van Indië. In november 1944 was de Japanse commandant Shihonara in Empalawas verschenen om de zaken recht te trekken en raakte in conflict met de mensen. Dezen doodden de Japanner en enkele van zijn landgenoten die zich in een andere kampong, Masboear, bevonden. Daarop kwamen Japanse versterkingen die enkele dorpsbewoners executeerden bij wijze van vergelding. Om de bevolking met zich te laten verzoenen, nodigden de Japanners iedereen uit Empalawas uit voor een feest. Aangekomen bij de ruimte moesten de mensen zich in twee rijen opstellen, waarna ze door mitrailleurvuur omkwamen. De getuigen L.M. en A.E. moesten als dwangarbeider de lijken opruimen en in door hen gegraven putten gooien. In hun beleving waren er wel duizend mensen doodgeschoten; in werkelijkheid waren het er ongeveer vierhonderd. Bijna iedereen liet het leven, op tien meisjes na die gedwongen waren tot prostitutie. Maar volgens getuigen L.M. en A.E. zou een vijftigtal oudere mensen erin geslaagd zijn te vluchten in de bossen. Het dorp werd in brand gestoken. 14)
Een van de ingezetenen van Babar was ook O.L. die destijds woonachtig was in de kampong Ahanari. Hij was betrokken bij de aanval op Japanners in Empalawas in november 1944. Getuigen L.M. en A.E. waren afkomstig uit hetzelfde dorp, waren opgegroeid in hetzelfde huis en hebben samen met O.L. gedwongen moeten werken; ze waren toen gehuisvest in een soort kamp omringd door prikkeldraad. Getuigen vertellen dat ze iedere ochtend vroeg begonnen met werken op het land, het transporteren te voet van voorraden naar Japanse posten in Empalawas en Wakpapi die op respectievelijk 12 km en 4 km afstand van Ahanari waren gelegen. Soms moest er 30 km per dag worden gelopen met zware lasten op hun rug. O.L. had destijds ook familie wonen in Empalawas. L.M. en A.E. vertellen dat zijzelf tot een groepje jonge mannen behoorden die de strijd wilde aangaan met de vijand. Ze hadden zich bewapend met messen, bamboesperen en pijl en boog. Ze hadden gewoonweg genoeg van de Japanse aanwezigheid en uitbuiting. Een zekere Imsula, 20 jaar oud, uit Empalawas was hun leider. Het plan was zoveel mogelijk Japanners uit de weg ruimen. De groep bestond uit ongeveer dertig jonge mannen die kwamen uit de dorpen Ahanari, Empalawas en Wakpapi. De getuigen vertellen ook dat er een verklikker rondliep, Hetharia. O.L. zou twee vijanden gedood hebben: een marine-arts-officier en een soldaat. Zij waren achtergebleven nadat de andere Japanse militairen mensen uit het dorp hadden geronseld voor werk. De verzetsgroep vernielde toen ook met stukken steen en hout de verrekijker van de vijandelijke uitkijkpost die ongeveer 200 meter op een heuvel stond. De twee Japanners werden met pijlen neergeschoten door O.L. toen zij poolshoogte kwamen nemen op de uitkijkpost. De leider Imsula slaagde er in een soldaat om te brengen. O.L. werd later vanuit het werkkamp meegenomen naar de gevangenis in Wakpapi op verdenking van betrokkenheid bij de aanslagen. De getuigen zeggen ten slotte dat een vrouw, Laisiwi, de massamoord had overleefd; zij ging later naar Nederland maar was eind jaren tachtig al overleden. De verzetsgroep heeft na de aanslag en de massamoord geen activiteiten meer ontplooid. Waarschijnlijk afgeschrikt door de Japanse reactie en hun beperkte mogelijkheden door gebrek aan vuurwapens, afwezigheid van communicatiemiddelen en de aanwezigheid van verklikkers en collaborateurs. O.L. onderging zware mishandelingen maar heeft niet doorgeslagen; hij werd vrijgelaten en kwam uitgemergeld terug. Hij ging na de oorlog naar Nederland, maar zou rond 1970 terugkeren naar Indonesië.
Wordt vervolgd
Noten
1) L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. 11b. Nederlands-Indië II. Eerste helft, pp. 463-464. B.R. Immerzeel en F. van Esch (red.), Verzet in Nederlands-Indië tegen de Japanse bezetting 1942-1945. Den Haag 1993, pp. 215-216.
2) Michiel Hegener, Guerrilla in Mori. Het verzet tegen de Japanners op Midden-Celebes in de tweede wereldoorlog, Amsterdam 1990, pp. 53-55, 61-63, 65-67, 71-75. P. van Meel (red.),Tanda Kehormatan KNIL. Dordrecht 1985, pp. 27-29.
3) Hegener, 75-76.
4) Hegener, pp. 77, 83-86. Hegener in: Verzet contra de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in de Tweede Wereldoorlog. De geuzen van het Indisch verzet, Bussum-Nijmegen 1996, p. 124.
5) Hegener, pp. 73-74 en 99-101.
6) Immerzeel en Van Esch, pp. 212-213. Hegener, pp. 139-144.
7) Idem, pp. 212-213. Hegener, pp. 180-187.
8) Hegener, pp. 231-243.
9) Idem, pp. 242-243.
10) Verzet contra de Japanse bezetting van Nederlands-Indië, pp. 132-135.
11) Immerzeel en Van Esch, pp. 135-136.
12) Verzet contra de Japanse bezetting van Nederlands-Indië, pp. 137-138.
13) Idem, pp. 138-142.
14) Idem, 161-162.
Informatie op internet
Website Verzetsmuseum
Onno Sinke, Strijden voor erkenning. Vergeten verzet in Nederlands-Indië. Trouw van 12 augustus 2009.
Literatuur
Michiel Hegener, Guerrilla in Mori. Het verzet tegen de Japanners op Midden-Celebes in de tweede wereldoorlog.
Amsterdam 1990.
Uitgeverij Contact.
ISBN 9025468683.
B.R. Immerzeel en F. van Esch (red.), Verzet in Nederlands-Indië tegen de Japanse bezetting 1942-1945.
Den Haag 1993.
SDU Uitgevers.
ISBN 9012068479.
S.M. Jalhay, Jalhays kleine oorlog.
Den Haag 1981.
L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. 11a. Nederlands-Indië I. Tweede helft.
’s Gravenhage 1985.
Staatsuitgeverij.
Idem, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. 11b. Nederlands-Indië II. Eerste helft.
’s Gravenhage 1985.
Staatsuitgeverij.
Idem, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. 11c. Nederlands-Indië III.
’s Gravenhage 1986.
Staatsuitgeverij.
P.P. de Kock, De ongelijke strijd in de Vogelkop.
Franeker 1981.
Uitgeverij Wever.
ISBN 9061353157.
Jacques Leedekerken en Hans Liesker, Voorman in Verzet en Boei.
ISBN 90-9013361-5.
240 pagina’s, geïllustreerd
Prijs: € 16, – plus porto (€ 2,25; buitenland: € 3,-)
Bestellen: J.J.P. Leedekerken, tel: 0162-437282 of H. Liesker, tel.: 020-6363955.
Zie ook: de website van het Veteraneninstituut.
Elise Lengkeek, Ik beken.
Amsterdam 2009.
Uitgever: Mistral.
ISBN: 9789049951092.
P. van Meel (red.),Tanda Kehormatan KNIL.
Dordrecht 1985.
Speciale uitgave van het tijdschrift Stabelan van oud-artilleristen.
Moeilijk te krijgen, mogelijk nog via internet. Gedeeltelijke kopieën eventueel via info@indischhistorisch.nl aan te vragen. Ook: gescande pagina’s.
Verzet contra de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in de Tweede Wereldoorlog. De geuzen van het Indisch verzet.
Bussum-Nijmegen 1996.
Uitgave van: Comité Ancol. Onder redactie van Ed Melis.
ISBN 909006172.
J. Zwaan, Oorlog en verzet in Nederlands-Indie 1941-1949 en de voorlichting aan de na-oorlogse generaties.
Amsterdam 1989.
Uitgever : De Bataafsche leeuw,
ISBN 9067072168.
Esther Zwinkels, Het Overakker-Complot. Indisch Verzet Tegen De Japanse Bezetter Op Sumatra 1942-1945.
Houten 2011.
Uitgever: Unieboek/Het Spectrum.
ISBN 9049106994